Beeldenstorm

De Beeldenstorm in de Lage Landen

door Hans Cools

Op 25 oktober 1555 droeg Karel V het bestuur over de Nederlanden over aan zijn zoon Filips II. Deze gebeurtenis maakte diepe indruk op tijdgenoten en latere chroniqueurs hebben haar geduid als een keerpunt in de Nederlandse geschiedenis. De in Gent geboren en in deze landen getogen keizer ruimde toen immers het veld voor een afstandelijke ‘Spaanse’ prins. Tevens vertoonden alle hoofdrolspelers in het drama dat zich tijdens de volgende decennia zou ontvouwen zich hier voor het eerst samen op het schouwtoneel. Deze scène is dan ook talloze malen verhaald en verbeeld. Steunend op een wandelstok in zijn rechterhand en aan zijn linkerarm begeleid door de jonge Willem prins van Oranje, schreed Karel V door de Aula Magna van zijn Brusselse paleis op de Coudenberg. Vervolgens hield de vermoeid ogende keizer de verzamelde leden van de Staten-Generaal voor dat hij te ziek en te uitgeput was om deze landen nog langer te willen regeren. Filips begon zijn bewind met een verontschuldiging. Hij was het Frans, (laat staan het Nederlands) niet machtig. Namens hem sprak Antoine Perrenot de Granvelle, de latere kardinaal, de vergadering toe.

Ondanks die ogenschijnlijke breuk sluimerden de problemen die in 1566 met de beeldenstorm tot uitbarsting zouden komen toen reeds jaren. De aanslepende oorlog met Frankrijk kostte de schatkist fortuinen en belemmerde het handelsverkeer. Dit leidde tot gelijktijdige sterke stijgingen van de belastingdruk en van de voedselprijzen. Verder vervolgden wereldlijke en geestelijke gezagsdragers tijdens de laatste jaren van Karels regering en op diens instigatie eenieder die twijfelde aan de ‘rechte’ katholieke leer op steeds grimmigere wijze. Kortom, in de jaren vijftig van de zestiende eeuw heerste in Nederlanden een wijd verspreid gevoel van onbehagen. 

De in 1559 tussen Filips II en de Franse koning Hendrik II gesloten vrede van Cateau-Cambrésis, bracht hierin nauwelijks verandering. Op 10 juli van dat jaar overleed Hendrik II aan de gevolgen van de verwondingen die hij had opgelopen tijdens een toernooi dat was georganiseerd ter viering van die vrede. Al snel daarna verzonk Frankrijk in anarchie. Gebruikmakend van de tijdelijke zwakte van de monarchie deden zowel de aanvoerders van de katholieke als die van de gereformeerde of calvinistische partij een greep naar de macht. In dit klimaat van religieuze polarisering bestormden groepen van overtuigde gereformeerden van het voorjaar van 1560 af katholieke kerken in grote delen van Zuid-Frankrijk. In 1562, nadat een burgeroorlog was uitgebroken, sloegen beeldenstormers ook in de rest van Frankrijk toe.

Anders dan in Frankrijk konden Nederlandse gereformeerden voorlopig niet naar buiten treden. Wel organiseerden ze zich, zeker in de Zuidelijke Nederlanden clandestien, in zogenaamde ‘kerken onder het kruis’. Anderen namen, onder druk van de felle vervolgingen, de wijk. In sommige plaatsen, zoals bijvoorbeeld in Londen of in Emden, de hoofdstad van Oost-Friesland, stichtten groepjes van zulke Nederlandse emigranten ‘vluchtelingenkerken’. De Antwerpse gereformeerde gemeenschap ontwikkelde zich al snel als de spin in het web dat al deze kerken in binnen -en buitenland met elkaar verbond. Van 1562 af werden daar verschillende synodes belegd. In de kosmopolitische havenstad liepen gereformeerden immers een kleinere kans op ontdekking en vervolging dan elders.
Inmiddels domineerde een factie van hoge edellieden, waar naast Willem van Oranje, Lamoraal graaf van Egmond en Filips van Montmorency graaf van Horn toe behoorden, het bestuur over de Nederlanden. Pas nadat zij en hun medestanders eerst het bestuursapparaat goeddeels hadden lamgelegd, was Filips II in maart 1564 gezwicht voor hun eis om Antoine Perrenot kardinaal Granvelle terug te roepen. In tegenstelling tot de koning en de kardinaal achtten deze heren het niet opportuun heterodoxen naar de brandstapel te zenden. Maar Filips II ging niet in op hun verzoek. Wel integendeel, in de beruchte brieven die hij in de herfst van 1565 vanuit zijn Castiliaanse jachtslot Segovia naar Brussel verzond, beval hij de Nederlandse bestuurders de wetgeving ter beteugeling van de ‘ketterijen’ strikt toe te passen.

Hiertegen kwam enkele lagere edellieden in het geweer. Zij lieten vanaf december 1565 een petitie circuleren waarin ze de afschaffing van de ‘inquisitie’, dat wil zeggen van alle tegen ‘ketters’ geldende maatregelen, bepleiten. Uiteindelijk tekenden meer dan vierhonderd edellieden, afkomstig uit bijna alle delen van de Nederlanden dit ‘Compromis’. Op 5 april 1566 boden ongeveer tweehonderd van de ondertekenaars hun verzoekschrift aan Margareta van Parma aan. De vertwijfelde regentes durfde de wensen van zovele in Brussel verzamelde en gewapende edellieden niet te negeren. In afwachting van een koninklijke beslissing schortte ze de gewraakte maatregelen op.

Overtuigde gereformeerden grepen meteen hun kans. Bannelingen keerden terug. Op een in juni te Antwerpen gehouden synode besloten de afgevaardigden hun waarheid voortaan openlijk te verkondigen. Tijdens de volgende weken spraken predikanten hun gehoor toe op velden en weilanden even buiten de muren van bijna alle grote Zuid-Nederlandse steden. In juli doken er ook predikanten op in de buurt van de Hollandse steden. Overal trokken ze week na week grotere menigten. Tevens verschenen er steeds vaker gewapende lieden bij zulke ‘hagenpreken’. Klaarblijkelijk dienden de toehoorders te worden beschermd. De sfeer werd grimmiger. 

Vooral in het zuidwesten van de Nederlanden steeg de spanning. Op 1 augustus 1566 dook Sebastiaan Matte, een uit Engeland terugkeerde balling, samen met een troep van naar schatting tweeduizend gewapende mannen op voor de poorten van Veurne. Hun plan om zich gewapenderhand meester te maken van de stad mislukte. Maar op 10 augustus hield dezelfde Sebastiaan een opruiend sermoen even buiten de muren van Steenvoorde. Dit stadje ligt nu in Frankrijk, maar het behoorde toen tot de Vlaamse kasselrij Kassel. Na afloop van Sebastiaans preek drongen ongeveer twintig mannen, onder leiding van Jacob de Buyzere, ook een teruggekeerde balling en een voormalige Augustijnermonnik, de kerk van het naburige Sint-Laurentiusklooster binnen. Ze vernielden er de beelden en ze plunderden er de kerkschatten. De beeldenstorm was begonnen.

Tijdens de volgende dagen trokken groepjes stormers van dorp tot dorp en van stad tot stad. In een week tijd plunderden ze meer dan honderd parochie -en abdijkerken. Op 16 augustus bijvoorbeeld trokken deze rondtrekkende iconoclasten Ieper binnen. Ze hielden de stad twee dagen lang in hun greep en geen kerk ontsnapte er aan hun vernielzucht. Heel snel overschreden de beeldenstormers ook de grenzen van het oude graafschap Vlaanderen. Nog geen week na het uitbreken van de onlusten bij Steenvoorde, hielden ze meer naar het oosten toe tot in de buurt van Doornik huis. De iconoclasten konden hun plannen echter niet overal ten uitvoer brengen: op last van de gewaarschuwde stadsbestuurders bleven bijvoorbeeld de poorten van Rijsel en Sint-Omaars voor hen gesloten. Deze eerste golf van iconoclasme, waarvan het episch centrum zich dus in het Vlaamse Westkwartier bevond, doofde na een dag of tien langzaam uit. 
Intussen was in Antwerpen, toen de grootste en rijkste stad in de Nederlanden, de tweede ronde ingegaan. Op 18 augustus was daar, zoals gebruikelijk op de zondag na de feestdag haar hemelvaart, het Mariabeeld in processie rondgedragen. Omstaanders hadden het bij die gelegenheid bespot. Twee dagen later brak in de kathedraal tijdens het bidden van de vespers een opstootje uit. Vrijwel onmiddellijk daarna drongen ongeveer tweehonderd mannen de kerk binnen en vernielden ze de inboedel. Later op de avond deelden deze kerels zich op in verschillende kleinere groepjes die zich over de stad verspreidden en de overige kerken, kloosters, kapellen en godshuizen plunderden. In Antwerpen verliep de beeldenstorm dus, anders dan in Zuid-West-Vlaanderen volgens een vooropgezet plan. Vooraanstaanden binnen de gereformeerde gemeenschap hadden de eigenlijke uitvoerders, meestal lieden die aan de onderkant van de sociale ladder stonden, precieze aanwijzingen gegeven. Enkele kooplieden hadden zelfs stormers tegen betaling ingehuurd. 

Hoewel het nieuws over het uitbreken van de beeldenstorm in Zuidwest Vlaanderen reeds op 16 augustus in de Scheldestad bekend was geworden, hadden de Antwerpse wethouders nauwelijks maatregelen genomen om soortgelijke gebeurtenissen te verhinderen. Ze reageerden dan ook onvoorbereid en paniekerig zodra het opstootje in de kathedraal uit de hand liep. Vrezend voor hun hachje, verschansten ze zich aanvankelijk in het stadhuis. Pas nadat duidelijk was geworden dat het aantal beeldenstormers relatief gering was en dat deze niet in het wilde weg plunderden maar dat ze zich doelbewust richtten op religieuze instellingen, probeerden de leden van de Magistraat weer sturend op te treden. Op 27 augustus werden de eerste plunderaars terechtgesteld. Een dag later stelde de Magistraat straffen in het vooruitzicht voor eenieder die voortaan nog een katholiek zou beledigen. Verder bepaalde het college dat de net weer hernomen katholieke erediensten niet opnieuw mocht worden verstoord.
Tegen die tijd waren vele Antwerpse iconoclasten de stad reeds ontvlucht en hadden ze ook elders deelgenomen aan de beeldenstorm. Zo vernielden Antwerpenaren op 21 augustus de kerk van de Sint-Bernardusabdij bij Hemiksem. Ook onder de aanstichters van de beeldenstorm in Gent, die daar op 22 augustus uitbrak, bevonden zich verschillende Antwerpenaars. Deze vaststelling geldt verder nog voor de iconoclasten in Mechelen, Breda, Turnhout en Eindhoven. Vaak ook verspreiden kooplieden het nieuws van de beeldenstorm. Zo toonden handelaars reeds de 23e augustus ‘s ochtends op de Amsterdamse beurs marmeren en albasten brokstukken van beelden en altaren uit Antwerpse kerken. Nog diezelfde namiddag vormde de doop van enkele kinderen volgens de katholieke ritus in de plaatselijke Oude Kerk de aanleiding voor het stukslaan van de heiligenbeelden.Verder richtten beeldenstormers in onder andere ‘s Hertogenbosch, Middelburg, Leiden en Utrecht zich naar het Antwerpse voorbeeld. In al deze en vele andere steden in de Nederlandse kerngewesten werden tijdens de laatste week van augustus en de eerste week van september 1566 kerken geplunderd.

Slechts in de tweede helft van september sloeg de beeldenstorm over naar de noordoostelijke randgewesten van de Nederlanden: Gelre, Friesland, Overijssel, Drenthe, Groningen en de Ommelanden. Deze gebieden behoorden op dat ogenblik pas sinds enkele decennia tot het Bourgondisch-Habsburgse landencomplex.. De centrale regering die in Brussel zetelde, had weinig vat op de lokale bestuurders in die streken. Zij kon er ketters veel minder intensief vervolgen dan in de kerngewesten. Lieden met heterodoxe ideeën bleven er bijgevolg veel langer actief binnen de oude, katholieke kerk. De uitgekristaliseerde leer van Johannes Calvijn oefende daarom in deze randgewesten aanvankelijk slechts een geringe aantrekkingskracht uit. De beeldenstorm had hier dus een veel incidenteler karakter dan in de kerngewesten. Waar iconoclasten toch de godshuizen binnendrongen, gebeurde dat vaak op aansporen van lokale gezagsdragers. Nu het toch al geringe gezag van de Brusselse regering helemaal op instorten leek te staan, durfden zij hun protestantse sympathieën openlijk te belijden. 

Overreed door de factie van hoge edellieden en gedwongen door de omstandigheden had regentes Margareta van Parma tijdens de laatste augustusdagen inderdaad verregaande toegevingen gedaan aan de leden van het ‘Compromis’. Zo verkregen protestanten het recht ‘hagenpreken’ te organiseren in buurt van alle steden waar ze reeds voor de beeldenstorm actief waren geweest. De hoge edellieden moesten als stadhouders in de verschillende gewesten toezien op de uitwerking van dit voorschrift in de praktijk en op de naleving ervan. Van alle stadhouders kwam de prins van Oranje de protestanten het verste tegemoet. Op 2 september verleende hij zowel de Antwerpse calvinisten als de lutheranen drie percelen binnen de stadsmuren waar ze godsdienstoefeningen mochten houden. Antwerpse predikanten konden dus ook, in tegenstelling tot hun collega’s elders, openlijk kinderen dopen, huwelijken voltrekken en voorgaan bij de viering van het Avondmaal.

Overal in de Nederlanden hebben protestanten destijds deze Antwerpse regeling geïnterpreteerd als de voorbode van de algehele legalisering van hun kerkgenootschappen. Maar Margareta van Parma heeft er nooit haar goedkeuring aan gehecht. Wel integendeel, met medewerking van onder andere Lamoraal van Egmond kreeg zij tijdens de winter en in het voorjaar van 1567 de situatie in de Nederlanden geleidelijk aan weer onder controle. Gesteund door de meeste hoge edellieden en vele burgers, die ontzet waren door het radicale karakter van de beeldenstorm, had Margareta de toegevingen aan de calvinisten weer ingetrokken. In maart 1567 namen haar troepen ook Valencijn, het laatste bolwerk van de gereformeerden, in. De komst van de hertog van Alva, die van Filips II de opdracht had gekregen om aan het hoofd van tienduizend soldaten de orde in de Nederlanden te herstellen, was nu overbodig geworden. Maar Alva was reeds onderweg met zijn troepen. Bovendien meende hij dat de oproerige Nederlanders een lesje verdienden. Vele gereformeerden die betrokken waren geweest bij de beeldenstorm en de repressie vreesden, namen opnieuw de wijk naar het buitenland. De krijgshafstigsten onder hen zouden terugkeren als watergeus of als soldaat in het leger van de prins.
Aan het einde gekomen van het feitenrelaas rest nog een vraag. Wat bezielde deze beeldenstormers eigenlijk? Die vraag verdient een genuanceerd antwoord. Aan de beeldenstorm namen mensen van allerlei verschillende rangen en standen deel. Zoals hierboven reeds is aangehaald werden sommigen betaald om de beelden te breken, anderen waren welstellende kooplieden of lokale gezagsdragers, enkelen behoorden zelfs tot de adelstand. 

Predikanten bespeelden hun publiek. Uiteraard maakten ze gebruik van de heersende onvrede. Een diep economische crisis greep tijdens de zomer van 1566 om zich heen. In de Zuidwest Vlaamse textielsteden heerste er veel werkloosheid en de voedselprijzen bereikten toen na twee misoogsten en stremmingen in het internationale handelsverkeer ongekende hoogten. Sebastiaan Matte vond bij hongerige proletariërs een gewillig oor voor zijn aanklacht tegen de rijkdom van de kerk. Maar dit economische motief volstaat niet om de beeldenstorm te verklaren. Gereformeerden bestormden de kerken ook niet alleen maar omdat ze met winter voor de deur behoefte hadden aan grote gebouwen waarin ze elkaar op zondag konden treffen.

Zeker voor de overtuigde en vaak goed gevormde predikanten had de beeldenstorm nog een diepere betekenis. Van religieuze afbeeldingen gaat voor de gelovigen een grote aantrekkingskracht uit. Ze roepen vrijwel altijd een cultus op. Wanneer voorgangers er niet in slagen een dergelijke cultus te kanaliseren, ervaren ze hem als een aantasting van hun gezag. De grote monotheïstische religies staan dan ook alle drie in beginsel afwijzend tegenover de verering van godsbeelden. De daden van Talibaan in het hedendaagse Afghanistan geven aan hoe sterk religieuze leiders tot op de dag van vandaag die afkeer kunnen voelen. De bezwaren van joden en christenen tegen een dergelijke verering worden op verschillende plaatsen in het Oude Testament geformuleerd (o.a. in Exodus 20.4 en in Deuteronomium 4.15). In hun hang naar bijbelse zuiverheid wilden predikanten gehoor geven aan de daar uitgesproken verboden. Uiteraard moesten ook de symbolen van de transsubstantiatie, brood en wijn, het ontgelden. Door het vocht uit de beker te vergieten en het brood aan de vogels voeren, wilden de iconoclasten deze symbolen krachteloos maken, hen van alle mystiek ontdoen. Tot slot stonden de aldus gezuiverde, haast naakte kerken, voor een nieuw begin. Op deze manier werden als het ware de eeuwen van corruptie en afgoderij die tussen de vroege kerk en de Reformatie lagen, weggewassen. Kortom, door beelden te breken en hosties te ontheiligen trokken de gereformeerden een duidelijke scheidslijn tussen zichzelf en de rest van de samenleving. Hun stond een duidelijk doel voor ogen. Mede daarom zouden ze de zich tijdens de volgende decennia ontpoppen tot de meest uitgesproken tegenstanders van Filips II en zouden ze elke poging tot een terugkeer onder zijn gezag verwerpen. 


Bibliografie bij bovenstaande tekst

Hans Cools, ‘De Beeldenstorm’, in: Huib Leeuwenberg, Henk Slechte, Theo van Staalduine (red.), De reformatie : breuk in de Europese geschiedenis en cultuur (Zutphen: Walburg Pers, [2017]) 159-169.

Op weg naar tachtig jaar oorlog : het verhaal van de eeuw waarin ons land ontstond : over de voorgeschiedenis en de eerste fasen van de Nederlandse opstand / J.J. Woltjer. – [Amsterdam] : Balans, cop. 2011. – 498 p., [16] p. pl. : ill., krt. ; 24 cm/ Met lit. opg., reg. ISBN 978-90-5018-838-8 geb., hoofdstuk XXII.

Les “casseurs” de l’été 1566 : l’iconoclasme dans le Nord / Solange Deyon, Alain Lottin. – [Lille] : Presses universitaires de Lille/Westhoek, 1986. – 255 p. : ill. ; 23 cm. – (Économies et sociétés). Ondertitel op omslag: L’iconoclasme dans le Nord de la France. – Oorspr. uitg.: Paris : Hachette, 1981. – Bibliografie: p. [247]-251.. ISBN 2-85939-295-5

De calvinisten en de ‘paapse beeldendienst’ : de denkwereld van de beeldenstormers in 1566 / Alastair Duke. In: Mensen van de nieuwe tijd: een liber amicorum voor A.Th. van Deursen; onder red. van M. Bruggeman … [et al.]: (1996), p. 29-45.

Les inquisitions modernes dans les Pays-Bas méridionaux, 1520-1633 / Aline Goosens. – Bruxelles : Editions de l’Université de Bruxelles, 1997-1998. – 2 dl. ; 24 cm. – (Spiritualités et pensées libres). Met lit.opg. en index.

Beeldenstormen in de Nederlanden / Otto J. de Jong. – Groningen : Wolters, 1964. – 16 p. ; 24 cm
Openbare les, gegeven bij de aanvaarding van het ambt van gewoon lector in de Nederlandse kerkgeschiedenis aan de Rijksuniversiteit te Groningen.

Calvinist preaching and iconoclasm in the Netherlands, 1544-1569 / [by] Phyllis Mack Crew. – Cambridge [etc.] : Cambridge University Press, 1978. – [XII], 221 p. : ill. ; 24 cm. – (Cambridge studies in early modern history). Bew. proefschrift Ithaca, N.Y., 1974, o.d.t.: A question of authority. – Gebaseerd op schrijfsters proefschrift Cornell Univ., 1974, getiteld: A question of authority: reformed preaching and iconoclasm in the Netherlands, 1543-1570. – Bibliogr.: p. 197-212. – Index. ISBN 0-521-21739-3

The dynamics of reformed militancy in the Low Countries : the wonderyear / Guido Marnef. In: The education of a Christian society / ed. by N. Scott Amos, Andrew Pettegree and Henk van Nierop: (1999), p. 193-210.

De Beeldenstorm / J. Scheerder. – 2e dr. – Haarlem : Fibula-Van Dishoeck, cop. 1978. – 143 p., [16] p. foto’s. : ill. ; 22 cm. Lit. opg. ISBN 90-228-4520-6

Settlements: The Netherlands’ / J.J. Woltjer, M.E.H.N. Mout. In: Handbook of European History. 1400-1600. Late Middle Ages, Renaissance, and Reformation. Volume II. Visions, Programs, and Outcomes / ed. by Thomas A. Brady, Jr., Heiko A. Oberman, James D. TracyGrand Rapids, 19962, p. 386-415.

Overige literatuur

After iconoclasm: reconciliation and resacralization in the southern Netherlands, ca. 1566-85 / Andrew Spicer. In: The sixteenth century journal : a journal for Renaissance and Reformation students and scholars: vol. 44 (2013), afl. 2, pag. 411-433.