1599


De krijg in de Bommelerwaard

Uit: J. van Vloten, Nederlandsche geschiedzangen , II, 1864, 347-349.
Oorspronkelijke bron: Geuseliedtboeck

Hansken van Spangiën, ‘t sal u rouwen,
Voor Bommelken bom,
Dat ghy meynt de Waert in te houwen,
Keert wederom,

Bommel en Tielschen Weert vercoren,
Tot Bommelken bom,
Hebben malcanderen eedt gesworen,
Keert wederom.

Sy en sullen malcanderen niet verlaten,
Tot Bommelken bom,
Sy hebben daertoe te cloecke soldaten,
Keert wederom.

Den Geldersman is op u gebeten,
Van Bommelken bom,
Wt haer schapraey suldy niet eten,
Keert wederom.

De Geldersche zijn alsoo van sinnen,
Meest Bommelken bom,
Sy willen doch geen tyrannen beminnen,
Keert wederom.

Sy willen aen u haer kragen noch wagen,
Voor Bommelken bom,
En u lieden met slagen verjagen,
Oft keert wederom.

Sy sullen noch, voor haer stercke schanssen,
Voor Bommelken bom,
Hun Switsers doen pijpen en u doen danssen,
Keert wederom.

U hoeren en hebben daer geen goê dagen,
Voor Bommelken bom,
Cleef, Munster, Westphalen sy liever sagen,
Keert wederom.

Wilt weder trecken nae ‘t lant van Cleve,
Van Bommelken bom,
Dees willen u niet een goet woort geven,
Keert wederom.

Wat letten u, voor de halve mane,
By Bommelken bom,
Dat onse palissaden daer stane,
Keert wederom.

Den vierden July, ‘t staet te ghedincken,
By Bommelken bom,
Lieten de Geusen haer wapenen blincken,
Keert wederom.

Sy hebben u flucx van daer gedreven,
Van Bommelken bom,
Daer isser doen seven hondert doodt gebleven,
Keert wederom.

U papen, die quamen, met cruycen en vanen,
By Bommelken bom,
U krijghsvolck segenen voor de halve mane,
Keert wederom.

tEn heeft u al geen victorie ghegeven,
By Bommelken bom,
Twee papen, die moesten daer oock om sneven,
Keert wederom.

Godt helpt altoos de vereenighde landen,
Vreest Bommelken bom,
Al door de leeu met scherpe tanden,
Keert wederom.

Wy hebben den prins van Orangiëns sone,
Tot Bommelken bom,
By alle vrome spant hy de croone,
Keert wederom.

Sijn gasten verrasten u volck int vangen,
By Bommelken bom,
Aen masten met basten sy souden u hangen,
Keert wederom.

Eylacen, ocharmen! is dan al ‘t karmen,
By Bommelken bom,
Wie sal u bescharmen oft oock ontfarmen,
Keert wederom.

Ghy meught sien met u valsche listen,
Van Bommelken bom,
Om loosselijck binnen den Bosch te twisten,
Keert wederom.

Ghy moet ras loopen, al soudy wat sweeten,
Van Bommelken bom,
De Bossenaers sullen u wellecom heeten,
Keert wederom.

Soo ghy cond binnen den Bosch geraken,
Van Bommelken bom,
Ghy mocht een Antwerps casteel daer maken,
Keert wederom.

Al waerdy hier over een maent geweecken,
Van Bommelken bom,
Daer souder soo veele van bloede niet leecken,
Keert wederom.

Ghy hebt de Weert in, hoe comder nu buyten?
Van Bommelken bom,
Ontbiet veel schepen, galeyen, en schuyten,
En keert wederom.

Godt wil Nassouwe genade verleenen,
Hier ende alom,
Dat hyse mach helpen die treuren en weenen,
Dit wenscht
BISDOM.