Lodron, Alberico graaf van

? – Castel Morlasco, 1572

Duits/Oostenrijks edelman en legeraanvoerder in de Nederlanden.

Alberic of Alberico de Lodron behoorde tot het gravengeslacht Lodron in Tirol. Daar en rond het meer van Konstanz had hij in 1566 zijn voetvolk geronseld. Oorspronkelijk zou de bestemming midden-Italië of Malta zijn, maar in de loop van 1567 werd hij naar Luxemburg gedirigeerd om met deze troepen het leger van Alva een veilige aankomst in de Nederlanden te garanderen. Het regiment van Lodron was het eerste dat Alva met zijn leger in de Nederlanden ontmoette. Nadat de hertog en zijn leger zonder incidenten waren gearriveerd, kreeg Lodron de stad Antwerpen als verblijfplaats voor zijn huurtroepen aangewezen. Op 14 augustus 1567 kwam hij in Antwerpen aan, met twaalf vendels van elk driehonderd man, waar hij de daar verblijvende Waalse vendels afdankte. Voorafgaande aan de arrestatie van Egmond en Hornes op 9 september 1567, maakten Lodron en Sancho de Londoño zich op last van Alva meester van de persoon van Antoon van Stralen , burgemeester van Antwerpen. Een jaar later maakte Lodron met zijn vendels deel uit van het leger van Alva dat de invasiemacht van Willem van Oranje schaduwde. Nadat de inval van de prins was mislukt en diens leger verlopen, werden de troepen van Lodron over Antwerpen, Mechelen en Valenciennes verdeeld. De vier regimenten in Valenciennes sloegen wegens het niet krijgen van soldij in september 1570 aan het muiten en dreigden de stad in handen te spelen van de Franse hugenoten. Lodron werd toen door zijn eigen troepen gevangen gezet. De verontwaardiging van Lodron over het gedrag van zijn soldaten was groot. Nadat de Duitse huurlingen waren betaald liet hij hen bij Borgerhout door Spaanse ruiterij opwachten, die zich op de manschappen stortten, een groot aantal doodden en 60 anderen ophingen. Op 23 februari 1570 had hij samen met zijn jongere broer Alessandro een vordering van 8.492 scudi op Filips II, die mogelijk nooit betaald zijn. In 1571 nam hij in Messina het commando op zich van enkele contingenten Duitse huurlingen, om met hen deel te nemen aan de Slag bij Lepanto. Onder Vinciguerra d’Arco gaf hij leiding aan de linkervleugel van de christelijke vloot. Mede door zijn onervarenheid in zeezaken ging deze vleugel tenonder, ook tot schade van zijn reputatie. Een jaar later is hij overleden.

Anton van der Lem

Literatuur

A.J. van der Aa, Biographisch Woordenboek der Nederlanden : niet opgenomen

Biographie Nationale de Belgique : niet opgenomen

Nationaal Biografisch Woordenboek : niet opgenomen.

Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek : niet opgenomen

Roberto Codroica, ‘2.7 Alberico’, in: idem, e.a.: Sulle tracce dei Lodron : gli eventi, gli uomini, i segni (Centro Studi Judicaria, Triente, 1999) S. 113.

Correspondance française de Marguerite dAutriche, duchesse de Parme, avec Philippe II. J.S. Theissen, H.A. Enno van Gelder ed. (3 tom., Utrecht, 1925-1942) I, 120, 305 vlg., 391, 405 vlg., 408 (aantal vendels in Antwerpen); III, 198, 261, 284, 296 vlg., 297, 306-310, 351 vlg., 355, 357.

Edmond Poullet ed., Correspondance du cardinal de Granvelle, 1565-1586 (12 dln., Bruxelles, 1877-1896) I, 118 (brief van Morillon, 10 februari 1566 dat L. in Brussel was geweest en manschappen voor de koning ging werven); II, 584 (troepen in Tirol verworven); III, 19, 53, 334, 340 (zijn manschappen moeten een karrevoerder ontzetten die door een processie wilde rijden en door omstanders in elkaar werd geslagen); IV, 28 (door eigen mannen gevangen, verwijzing naar Bor); V, 69; X, alle verwijzingen in dit deel betreffen niet Alberic, maar een familielid: zie noot op p. 660;

Charles Piot, Histoire des troubles des Pays-Bas par Messire Renon de France. Bruxelles, 1886. I, 294-296, 308, 366, 367; II, 113;

Bernardino de Mendoa, Commentaires (Bruxelles, 1860), passim

Friedrich Schiller, Geschichte des Abfalls der vereinigten Niederlande von der spanischen Regierung (oorspronkelijke uitgave: Leipzig, 1788) in: Schillers Werke : Nationalausgabe XVII: Historische Schriften : erster Teil. Karl-Heinz Hahn ed. (Weimar, 1970), S. 266,15