Peter Ernst, graaf van Mansfeld

Veldheer, staatsraad en waarnemend landvoogd van de Nederlanden

Luxemburg, 20 juli 1517 – Luxemburg, 25 mei 1604

Portret van de legeraanvoerder Ernst, graaf von Mansfeld. Hij draagt een harnas met kanten kraag. Rijksmuseum Amsterdam , Objectnummer: RP-P-1921-1461

Biografie

Eén van de opmerkelijke tevens bijna legendarische persoonlijkheden in de zestiende-eeuwse Nederlanden is wel Peter Ernst graaf van Mansfeld geweest: een dapper veldheer, een eigenzinnig edelman en staatsman, maar ook erg ijdel en ambitieus als niet één. Als hij zich in zijn persoonlijke eer beschadigd voelde, kon hij wel eens erg lastig en onberekenbaar zijn. Tot op hoge ouderdom bleef hij buitengewoon monter ondanks verscheidene tijdens krijgstochten opgelopen verwondingen. Mateloos en liederlijk was hij geheel zijn leven lang geweest. ‘Force m’est trop’ luidde de voor hem toepasselijke wapenleuze van zijn huis. Hij sprong kwistig met zijn financiën om en hij offerde lang aan wijntje en trijntje op een wijze die men toen voor zijn gevorderde leeftijd niet meer mogelijk achtte. In het begin van 1591 diende hij nog een verzoekschrift in tot wettiging van drie natuurlijke kinderen die hij tussen 1580 en 1590 had verwekt bij ene Anna van Bentzeraedt, ‘fille libre et non mariee’. Kennelijk vond hij dat een serieus excuus.

Peter Ernst von Mansfeld zag op 20 juli 1517 het levenslicht als negende zoon van graaf Ernst II (†1530) bij diens tweede echtgenote Dorothea, gravin van Solms-Laubach. Het adellijke geslacht Von Mansfeld is Saksisch en het gaat tot de elfde eeuw terug. Op elfjarige leeftijd kwam Peter Ernst als edelknaap aan het hof van Ferdinand, de jongere broer van keizer Karel V. Niets liet vermoeden dat hij ooit iets met de Nederlanden van doen zou hebben. Maar toen Karel V in 1535 tegen de piratenkoning van Tunis, Khair Eddin, een krijgsexpeditie ondernam, verliet Peter Ernst het hof van Ferdinand en trad hij in dienst van de keizer. Deze gaf Mansfeld het commando over een Nederlandse ruitercompagnie en als zodanig zou hij aan verschillende veldtochten tegen Frankrijk deelnemen. Samen met Egmond oogstte hij roem in de veldslagen van Saint Quentin (1557) en van Grevelingen (1558). Op 2 juni 1545 had keizer Karel in zijn hoedanigheid van vorst van de Nederlanden Mansfeld tot zijn provinciaal stadhouder van Luxemburg-Chiny benoemd. Het volgende jaar nam het kapittel van het Gulden Vlies dat te Utrecht doorging, hem in haar ridderschare op. Bij de verdediging van de grenzen van zijn provincie tegen Franse aanvallen werd hij in 1552 gevankelijk meegenomen naar Vincennes, waar hij als krijgsgevangene verbleef totdat hij tegen een hoge losprijs in het begin van 1557 vrijgekocht werd.
Op 1 april 1545 was Peter Ernst von Mansfeld in de echt getreden met Margareta, dochter van Reinout van Brederode (ca 1490-1556). Na nog geen tien jaar huwelijk overleed zij in 1554. Bij haar had hij vier kinderen, onder wie de befaamde veldheer Karel. Een tweede maal huwde Mansfeld sr op 22 februari 1562, namelijk met Marie de Montmorency, zus van de graaf van Horn en van de baron van Montigny, tevens weduwe van Charles graaf van Lalaing (†1558), raadsheer van State en hoofd van Financiën. Met zijn tweede echtgenote had Peter Ernst zeven kinderen. Geen enkele van zijn wettelijke kinderen overleefde hem evenwel. Tussen zijn twee huwelijken maakte hij een reeks natuurlijke kinderen, onder andere Dorothea (†1586), die in 1578 huwde met Francisco de Verdugo (1537-1595), Spaans veldheer en stadhouder van Friesland.

Mansfeld en de adellijke oppositie

Toen in 1562 de ontevredenheid over het beleid van Filips II de vorm aannam van een hatelijke liga tegen aartsbisschop Granvelle, sloot de graaf van Mansfeld zich daar voornamelijk uit adeltrots bij aan. Ondanks zijn onrechtstreekse familiebanden met de kardinaal werd hij er één van de meest onverzoenlijke tegenstanders van. Hoewel geen voorstander van de strenge toepassing der ketterplakkaten en ondanks de aansporingen van zijn zwager Hendrik van Brederode, distantieerde hij zich van in de beginne van het Eedverbond der edelen. Mansfeld voegde zich integendeel bij de groep rond de graaf van Berlaymont en de hertog van Aarschot, die de gouvernante Margareta van Parma ondersteunde. Van haar werd hij een vastberaden toeverlaat en trouwe raadgever. Dat werd hem door Oranje, Egmond en consorten kwalijk genomen. Hun aandringen om in de rangen van de gemeenschappelijke oppositie terug te keren, stuitte op de onverzettelijke weigering van Mansfeld. Erkentelijk voor zijn optreden aan haar zijde, beijverde de landvoogdes zich om de graaf, wiens bezittingen bestendig opgeteerd of gehypothekeerd waren, met financiële gunsten te laten bedenken.
Ofschoon Mansfeld een hardere koers had voorgestaan dan de hertogin van Parma, zocht hij samen met haar de dreigende komst van de hertog van Alva af te wenden. Nadat deze in augustus 1567 te Brussel was aangekomen, verborg Mansfeld geenszins zijn weerzin tegen diens harde optreden en tegen de onverhoedse arrestatie van Egmond en Horn. Door een beroep te doen op het vorstelijke gratierecht en door te wijzen op hun voorrechten als ridders van het Gulden Vlies, nam hij het op voor de van hoogverraad beschuldigde graven. Vooral met het lot van zijn zwager Horn was hij begaan, op gevaar af zelf verdenkingen op zich te laden. De hertog van Alva trachtte niettemin Mansfeld te vriend te houden en tegelijk hem ver van de politieke scène verwijderd te houden. Op het einde van het jaar 1567 verliet de graaf Brussel op bevel van Alva, om de hertogin van Parma op haar reis huiswaarts te vergezellen. Na zijn terugkeer diende hij zijn provincie te bewaken, ten einde de weg voor de koninklijke troepen uit het Zuiden en uit de landen van het keizerrijk vrij te houden. Mansfeld was overigens de geschikte man voor de betrekkingen met het keizerijk en als zodanig vertegenwoordigde hij de Bourgondische Kreits op de Rijksdagen en onderhield hij contacten met Duitse rijksvorsten.
Op verzoek van Alva’s opvolger, Don Lluis de Requeséns, stond Filips II op 10 maart 1574 toe, de graaf van Mansfeld opnieuw aan het Hof te Brussel te ontbieden en zoals voorheen als Vliesridder aan de vergaderingen van de Raad van State te laten deelnemen. Het jaar nadien zette de Catalaan hem op de nominatie voor het effectieve lidmaatschap in dat college. Wegens het lange uitblijven van de koninklijke benoemingsbrief had Requeséns vóór zijn overlijden een voorlopige commissie laten opstellen op naam van Peter Ernst von Mansfeld. Toen deze bijgevolg na Requeséns’ dood in de Raad zijn protocollaire stoel van regulier staatsraad wilde innemen, verzette de hertog van Aarschot zich daar heftig tegen, aangezien Mansfeld geen document in regel kon voorleggen. Het stuk was op de secretarie van State niet bijtijds afgekomen, zodat Requeséns het niet meer had kunnen ondertekenen. Voor het eerst hadden uit de mond van Aarschot openlijk woorden geklonken van vijandige ijverzucht op de Luxemburgse stadhouder. Het zou niet de laatste keer zijn. Overigens verweten de adellijke staatsraden Mansfeld zijn te goede relaties met de gehate Spanjaard Jerónimo de Roda. Deze laatste loofde de graaf, omdat hij op dat ogenlik onder de Nederlandse edelen de grootste ijver voor de dienst van de koning aan de dag legde. Peter Ernst werd dan ook door de staatsgreep van 4 september 1576 bijzonder geviseerd. Langer dan de anderen bleef hij tot 25 januari 1577 in het Broodhuis te Brussel opgesloten.
Na zijn vrijlating werd Mansfeld in uitvoering van de Pacificatie van Gent door landvoogd aartshertog Don Juan van Oostenrijk aangewezen om het vertrek van de buitenlandse troepen te organiseren en ze tot in Italië te begeleiden. In het land teruggekeerd, ging hij niet terug naar Brussel waar de Staten inmiddels wederrechtelijk de dienst uitmaakten, maar nam hij duidelijk stelling voor de wettelijke gouverneur-generaal Don Juan. Hij voegde zich onmiddellijk bij het handvol getrouwen rond Don Juan, die zich vanwege zijn onfortuinlijke verhouding met de Staten-Generaal in Namen had teruggetrokken. Mansfelds vaak onuitstaanbaar karakter ten spijt, kon Don Juan hem vanwege zijn militaire ervaring en onwrikbare trouw aan de koning voor de oorlogvoering best gebruiken. Don Juan liet hem trouwens tot luitenant-generaal van de koninklijke troepen benoemen. Peter Ernst zou van dan af nauw betrokken worden bij de meeste militaire exploten tegen de Staatse troepen, onder meer bij de eclatante overwinning te Gembloers (31 januari 1578). Hij was aanvankelijk ook onder de nieuwe landvoogd, Alexander Farnese prins van Parma, verantwoordelijk voor de operaties te velde tegen de opstandelingen.

Mansfeld en Parma

Niettegenstaande Parma het vertrouwen van Mansfeld met allerlei eerbewijs probeerde te winnen, lukte dat maar matig of zelfs niet. De graaf duidde het de landvoogd euvel dat gewezen rebellen zoals Jean Richardot – overigens als Bourgondiër geen ‘naturel du païs’ – nu plotseling met alle égards bejegend werden en snel promotie maakten. Vooral dan tegenover de markies van Richebourg (†1585), die hij bovendien haatte omdat de markies in 1574 bij een ruzie een van Mansfelds zonen had gedood, verborg hij zijn afgunst niet. Die jaloezie maakte de graaf dikwijls onhandelbaar. Hij was er de man niet naar zich tevreden te moeten stellen met een bijrol. De terugkeer van Margareta van Parma in de Nederlanden om in uitvoering van het Verzoeningstraktaat van Atrecht met de Waalse provincies de regering van haar zoon Alexander over te nemen, trachtte Mansfeld ten voordele van zijn persoonlijke positie in de regering aan te grijpen. De hiërarchische ondergeschiktheid aan de opmerkelijk jongere gouverneur-generaal Farnese, wiens bekwaamheid hij weigerde te erkennen, zat de ouder wordende graaf lelijk dwars. Mansfeld klaagde er overigens over, dat hij de nationale troepen niet kon betalen en onderhouden, omdat de prins van Parma hem te weinig financiële middelen toestopte. Zodoende lagen de verhoudingen tussen beiden vanaf het begin moeilijk.
Liever de eerste in zijn stadhouderschap dan op het achterplan aan het Hof, trok hij zich veelal nukkig in zijn Renaissancepaleis ‘La Fontaine’ te Clausen nabij Luxemburg terug, meer dan gouverneur-generaal Farnese en koning Filips het konden goedvinden. Terecht of ten onrechte beklaagde Peter Ernst er zich over, te weinig ernstig te worden genomen en ter zijde geschoven te worden ‘parmy les pechés oblyés’. Vanuit de verte van zijn Luxemburgs paleis bekritiseerde hij de militaire strategie van Parma tegen de opstandelingen en hij bestempelde haar als ‘tirer poil à poil’. Buitendien laakte hij de te grote vrijheid van handel met de rebelse provincies door de vele uitzonderingen die toegestaan werden. Waarschijnlijk adviseerde hij reeds in januari 1584 om onverwijld tot de aanval op Antwerpen over te gaan en tevens het handelsverkeer met de rebelse landsdelen volledig te verbieden. Een strikt handelsembargo zonder uitzonderingen zou volgens hem onvermijdelijk het einde van de opstand bespoedigen en de verovering van de Scheldestad zou de geünieerde provincies de genadeslag toebrengen.
Toen Parma zich op bevel van Filips II met een groot deel van zijn leger op de Vlaamse kust gereed diende te houden voor de ondersteuning van de Armada Invencible tegen Engeland, wilde de landvoogd ten alle prijs vermijden dat de onstuimige ex-rebel de hertog van Aarschot als oudste adellijke staatsraad tijdelijk de regering zou waarnemen. Daarom manoeuvreerde de hertog van Parma zodanig, dat Mansfeld in de wacht kon worden gezet om te zijner tijd als plaatsvervanger op te treden. De nog krasse zeventiger was in de regeringsraden de enige overlevende hoge edelman die aan de koning altijd loyaal was gebleven. Dientengevolge nam hij sindsdien, telkens wanneer hij aan het Hof vertoefde, zijn intrek in het hotel Nassau op de Koudenberg. Deze Brusselse verblijfplaats van de inmiddels vermoorde prins Willem van Oranje was sinds het vonnis van de Raad van Beroerten vanwege de koning geconfisqueerd.
Ook in de volgende jaren, toen Farnese in 1589-1592 herhaaldelijk wegens zijn ziekte en zijn militaire interventies in Frankrijk onbeschikbaar of afwezig was, werd hij iedere keer door Mansfeld vervangen. Hoezeer deze zich daarbij ook gevleid moeten hebben gevoeld, in werkelijkheid bevond hij zich voor een moeilijke en weinig benijdenswaardige taak. Als plaatsvervanger kreeg hij naar zijn mening te weinig ruimte. De hertog van Parma legde hem steeds weer grotere beperkingen aan zijn bevoegdheden en beslissingsmacht op. In 1588 en 1589 heeft de waarnemende landvoogd de handelwijze van Parma nog lijdzaam ondergaan, niettegenstaande zij hem mateloos irriteerde. Maar dat veranderde toen Alexander Farnese in het begin van augustus 1590 op bevel van de koning met een leger de Franse Katholieke Liga onverwijld hulp moest gaan bieden. De trotse Mansfeld wilde het niet langer pikken noch slikken. Hij ging eveneens aan de touwtjes trekken in een poging een eigen politiek program uit te voeren, wat aanleiding gaf tot vaak kinderachtige ruzies tussen de beide landvoogden.
Meer dan de Italiaan had Mansfeld oog voor niet-militaire aspecten van het regeringsbeleid. In de eerste plaats moest naar zijn inzien het middel gevonden worden Holland en Zeeland in hun handel te treffen, want – zoals hij schreef – ‘se enrriquesen y engordan del daño ageno y más del de Vuestra Magestad y de sus provincias, las quales se consumen’; vrij vertaald: zij verrijken zich op kosten van Uwe Majesteit en van zijn provincies. Daarom diende de regering volgens Mansfeld zo gauw mogelijk met Denemarken en met de Hanzesteden handelsakkoorden af te sluiten, ten einde buiten Holland en Zeeland om vooral het broodnodige graan te kunnen invoeren en dat onder beding dat zij noch aan Engelsen noch aan Hollanders en Zeeuwen rechten zouden betalen. De rebellen zouden tegen deze wijze van handel drijven niets kunnen ondernemen zonder de betrokken neutralen tot vijand te maken. Omdat Filips II de geldkraan uit Spanje fors minderde, achtte de waarnemend landvoogd een hervorming van het vaak muitende leger eveneens noodzakelijk: de duurste en de eventueel overbodige troepen zouden na een algemene uitbetaling moeten ontslagen worden en de zogenaamde ‘dode plaatsen’ in het leger afgeschaft. Naar zijn mening zouden de bede-inkomsten van de Staten weer regelmatiger binnenvloeien als de troepen geregeld maandelijks zouden worden uitbetaald en indien de militaire tucht kon worden hersteld.
Overigens zou het goed zijn – aldus nog steeds Mansfeld toen hij Parma verving – dat de Raad van Financiën opnieuw alle inkomsten in de Nederlanden zou beheren. Ook de beide andere Raden trachtte hij in hun bevoegdheden conform hun instructies te herstellen. Dat was uiteraard tegen het zere been van de hertog van Parma, die een aantal politieke, financiële en administratieve verantwoordelijkheden aan de Raden onttrokken had om ze over te laten aan zijn familiale camarilla en aan enige privé-achterraden. Farnese maakte in 1590-1592 echter telkens handig gebruik van bestaande rivaliteiten, zodat Peter Ernst von Mansfeld op weinig steun kon rekenen om zijn programma volledig te verwezenlijken. Toen Parma in december 1590 in Brussel terugkeerde, maakte hij trouwens een aantal benoemingen en andere maatregelen van de interim-landvoogd ongedaan. Hij werd er door de hertog niet ten onrechte van beticht zijn verordeningen en richtlijnen tegen te werken en te misprijzen. De Luxemburger had immers verschillende bevelen van Farnese met het nodige theater naast zich neergelegd.
De spanning tussen beiden steeg ten top, nadat Parma bij zijn tweede vertrek naar Frankrijk in november 1591 aan de instructies die Mansfeld bij de vorige vervanging had gekregen, nog enige nieuwe drastische beperkingen had aangebracht. Hij had hem ondermeer de bevoegdheden over de Franche-Comté en het opperbevel over de troepen ontnomen. Bovendien had hij nagelaten hem de code voor de geheime briefwisseling met de koning te overhandigen. Gekrengd aarzelde Mansfeld niet de hertog van Parma openlijk in diskrediet te brengen. Daarbij aangestookt door het ‘enfant terrible’ Frédéric Perrenot de Champagney, hoofd van Financiën, verweet de waarnemende landvoogd aan Farnese en zijn persoonlijke omgeving financiële fraude en hij liet er een onderzoek naar instellen. De grond van de hoogoplopende ruzie: eensdeels voerde de autoritaire Italiaan aan dat hijzelf gouverneur-generaal bleef waar hij zich ook bevond en bijgevolg diende Mansfeld zich tot nader order te onderwerpen; anderdeels kon naar de overtuiging van de koppige graaf enkel één van beiden regeren. Het was een kwestie van ‘ik of hij’.
Hun weerzien op 11 oktober 1592 vond in een uiterst onheuse stemming doorgang, ergens onderweg tussen Namen en Brussel. De hertog bleef op zijn paard zitten en hij zou Mansfeld vanuit de hoogte spottend gegroet hebben. Deze laatste nodigde de Parma niet eens uit om – zoals het hoorde – samen in de voorgereden karos plaats te nemen. Na aankomst te Brussel weigerde Mansfeld trouwens bij Parma op het paleis zijn opwachting te gaan maken. Een goede anderhalve maand later lag deze in de hofkapel opgebaard, nadat hij op weg voor zijn derde expeditie in Frankrijk op 3 december te Atrecht overleden was. De graaf van Mansfeld mengde zich onder de anonieme menigte die langs het lijk voorbij schuifelde. Bij het zien van zijn dode rivaal kon hij niet nalaten onbarmhartig te lachen. Het was de grijns van de man die zich door de Italiaan altijd gebruikt, maar tevens door hem altijd verdacht en veracht voelde.

Mansfeld en Fuentes

In afwachting van een opvolger van koninklijke bloede werd de graaf van Mansfeld krachtens de instructie van Filips II aan de graaf van Fuentes op 12 december in de functie van plaatsvervangend landvoogd gecontinueerd. De koning had Pedro Enriquez de Acevedo, conde de Fuentes, met een geheime zending naar de Nederlanden gezonden met de opdracht de in ongenade gevallen Parma van de regering te verwijderen, maar de hertog was voortijdig overleden. Een paar maanden later bevestigde de koning Mansfeld in de functie van waarnemend gouverneur-generaal, 6 februari 1593. Om goed en wel indruk te maken, verliet hij meteen het hotel van Nassau en vestigde hij zich in het paleis op de Koudenberg.
Slechts kort duurde ‘son heure de gloire’ of de interim landvoogd Mansfeld raakte ook met de Spanjaard kort aangebonden. ‘Welk gezag en bevoegdheid heeft die Fuentes dan wel?’, had de ambitieuze graaf tussen neus en lippen gegromd. De nieuwe commissiebrief verleende hem weliswaar volmacht zonder beperkingen, maar tegelijk gebood de vorst hem expliciet bij geheime instructie Fuentes volledig krediet te verlenen en diens bevelen als de ‘uitdrukking van de koninklijke wil’ te aanvaarden. Incidenten en ruzies volgden elkaar op. Niettegenstaande de Luxemburger niet erg geliefd was bij de andere staatsraden, schaarden zij zich achter Mansfeld ten einde de speciale Spaanse secretaris van Staat en Oorlog en andere Spanjaarden die in het voorjaar van 1593 de positie van Fuentes kwamen versterken, zoveel mogelijk buiten spel te zetten. Zij kregen echter geen vat op de regering. Hun voorstellen belandden vaak in de prullenmand. Een weinig krachtdadige Fuentes kon trouwens niet optornen tegen een Mansfeld, die in aanwezigheid van de Spaanse conde tijdens de discussies in de Raad van State dikwijls als een briesende leeuw te keer ging.
Tijdens de regeerperiode van landvoogd Farnese waren de centrale Raden mede door het gesteggel tussen Parma en Mansfeld goeddeels gedesorganiseerd geraakt. In afwachting van de aankomst van een nieuwe gouverneur-generaal heeft de Luxemburger ernstig en onvermoeibaar gewerkt aan enige verantwoorde hervormingen en reconstructies van de Raden naast hem. Niet ten onrechte achtte hij ondermeer een ernstig onderzoek naar het gebruik van de gelden voor het leger noodzakelijk. Tengevolge daarvan liet Filips II het omstreden Tribunal de la Visita oprichten op een ogenblik dat Mansfeld zelf met een eigen onderzoekscomité praktisch klaar was. In zijn bestuursjaar hebben Mansfelds inspanningen zijn hooggespannen illusies evenmin kunnen waarmaken, dat hij het verdeelde land uit het slop zou halen en de opstandige landsdelen onder de obediëntie van Filips II terugbrengen. Vanwege de voorrang die de koning gaf aan de operaties in Frankrijk, ontbraken daartoe de militaire en financiële middelen.
Bij het vernemen van de aanstaande aankomst van aartshertog Ernst van Oostenrijk verliet de waarnemende gouverneur-generaal op 13 januari 1594 het paleis te Brussel, om in Luxemburg de nieuwe landvoogd zijn opwachting te gaan maken. Terwijl Mansfeld onder de regering van Alexander Farnese na zijn interims telkens naar zijn Luxemburgse residentie terugkeerde, ging hij ditmaal opnieuw in de Raad van State zetelen. Hij leek zich met de nieuwe landvoogd best te verstaan. De aartshertog was fel opgetogen over zijn medewerking. Hij beweerde in de graaf van Mansfeld gevonden te hebben: ‘una voluntad tan buena y tan verdadero y ardiente zelo al servicio de Vuestra Magestad, que non me paresce que conozco otro con quien en esta parte no le puda ygualar’ (iemand van zo goede wil en zo echte en vurige ijver voor de dienst van Uwe Majesteit, dat ik denk hier geen andere te kennen die hem kan evenaren); hetgeen de aartshertog volgaarne het verzoek deed steunen voor een ‘mercede’ om in de talrijke schulden van Mansfeld te voorzien. Deze had toen nog enkel één wettelijke zoon in leven, namelijk Karel die in 1595 in het keizerlijke leger in Hongarije de Turken bevocht en die er op 14 augustus 1595 het leven zou bij inschieten. Vermoedelijk werd Mansfeld door toedoen van aartshertog Ernst door keizer Rudolf ten erfelijke titel tot prins van het keizerrijk uitgeroepen.
Toen Ernst van Oostenrijk in februari 1595 plotseling overvallen werd door een dodelijke jichtaanval, wilde hij Peter Ernst von Mansfeld weer als waarnemend gouverneur-generaal aanwijzen. Om echter te verhinderen dat Mansfeld of de Raad van State zou regeren, legde de Spaanse secretaris van Staat en Oorlog de stervende landvoogd listig een verklaring ter ondertekening voor, waarin Fuentes voorlopig met de regering belast werd. Bij het vernemen van het nieuws vernam, gispte Mansfeld in een protestbrief aan de Raad van State de zwakheid van zijn collegae, omdat zij dat hadden laten gebeuren. Onder verwijzing naar de regeringsovername door het college na het overlijden van Requeséns achtte hij de traditionele prerogatieven van de Raad door de ‘coup’ van het ‘Spaanse ministerie’ met de voeten getreden. In feite voelde hij zich wellicht ook persoonlijk gekwetst, omdat hijzelf niet opnieuw voor het interim uitverkoren was.

Terug in Luxemburg

Tijdens het in augustus 1594 voor korte tijd bedoelde verblijf van Mansfeld in Clausen was de toestand in Luxemburg plotseling slechter geworden. Henri de la Tour d’Auvergne (†1623), de hugenootse hertog en soeverein van de enclave Bouillon, was een bedreiging gaan betekenen voor de provincie, die als deel van de camino Español voor de aanvoer van troepenversterkingen tevens regelmatig door de staatse troepen bestookt werd. In het begin van 1595 had Frankrijk bovendien formeel de oorlog verklaard. In die omstandigheden viel voor de inmiddels bijna tachtigjarige Mansfeld aan een terugkeer naar Brussel nauwelijks meer te denken. Ook de toestand van gewapende vrede met Frankrijk vanaf 1598 zou zijn aanwezigheid in Luxemburg verder bestendigen. Slechts een paar malen heeft hij zich nog naar aanleiding van ceremoniële plechtigheden aan het Hof laten zien, zoals naar aanleiding van de Afstand van de Nederlanden aan de Aartshertogen Albert en Isabella, op de rouwplechtigheden voor Filips II en op een kapittelbijeenkomst van het Gulden Vlies.
Tot enige maanden vóór zijn dood bleef hij voor de veiligheid van zijn provincie instaan. Op 25 mei 1604 velde de dood de stoere Peter Ernst, graaf van Mansfeld, in de gezegende leeftijd van zevenentachtig jaar in zijn weelderig paleis van Luxemburg-Clausen, maar overladen met schulden. Voor de verdediging van zijn gewest had hij zich in het laatste decennium van zijn leven blauw geleend.

Hugo de Schepper

Literatuur

A.J. van der Aa, Biographisch Woordenboek der Nederlanden XII (eerste stuk) (Haarlem, 1869) 150-152

Allgemeine Deutsche Biographie 20 (Leipzig, 1884) 235-238 (C.A. Schweigerd)

Biographie Luxembourgeoise : Histoire des hommes distingués originaires de ce pays 1 (Hildesheim, 1972) 413-434

Biographie Nationale de Belgique XIII (Bruxelles, 1894-1895) 382-394 (P. Henrard)

Nationaal Biografisch Woordenboek : niet opgenomen

Neue Deutsche Biographie 16 (Berlin 1990) 79 (Reinhard R. Heinisch)

Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek : niet opgenomen

Baelde, Collaterale Raden , 279-280

Onuitgegeven bronnen: Franse correspondentie tussen de landvoogden en omgeving in de Nederlanden en Philips II in Spanje, 1578-1598 (ALGEMEEN RIJKSARCHIEF BRUSSEL, Audiëntie, nrs 192/11, 199-199bis, 200-202, 204, 204/2); brieven van Farnese en Peter Ernst von Mansfeld aan Raden en raadsheren, 1578-1584. (ibid., nrs 192/1-10); brieven van Mansfeld aan landvoogden Ernest en Albert van Oostenrijk en aan Raad van State, 1594-1598 (ibid,, nr 202/1-2, passim); briefwisseling van Mansfeld met Farnese, 1579-apr.1580 ((ibid., nrs 582-584, passim); memorandum voor commissarissen ‘touchant les abuz qui se commectent á la vendition des librances’, 31 juli 1592 (ibid., nr 192/13, z.f.); notulen van Raad van State, 1590-1596 (ibid., nr 783, z.f.); bijzondere instructie van Philips II voor Mansfeld, 1593 (ibid., nr 1222, f. 171-174); instructies van Farnese voor Mansfeld, 1588, 1590, 1591 (ibid., nr 1222, f. 96-105v, f. 126-127, f. 132-135, f. 201-202); briefwisseling van en met Mansfeld, 1578-1592 (ALGEMEEN RIJKSARCHIEF BRUSSEL, Audiëntie -Zendbrieven, nrs 1782/2, 1819/3-1820/1, passim); ‘Memoire de ce que Son Excellence [Mansfelt] a proposé á Messsieurs des Finances le XXI. de mars 1592, surquoy icelle Son Excellence desire avoir incontiment response par escript’ (ibid., nr 1783/3, z.f.); instructies van Farnese voor Mansfeld, 1587 (ARCHIVIO DI STATO IN PARMA, Paesi Bassi, busta 8, s.f.); ‘Memoria o recuerdo de algunas cossas necessarias para el beneficio de los Payses Vasos’, z.d. [17 sept. 1590] (ARCHIVO GENERAL DE SIMANCAS, Secretaría de Estado. Negociaciones de Flandes, leg. 599, f. 59); ‘Declaracion de los Estados Generales cerca de la prision del conde de Mansfelt’, jan. 1577 (ibid., legajo 572, folleto 61); ‘Informe anonimo denunciando los enfrentamientos de Mansfeld con el duque de Parma’, z.d. [1592?] (ibid. legajo 601, folleto 10); ‘Recaudo y hadvertimiento que su Alteza hace a Su Excelencia mientras se halla en Francia’, 14 nov. 1591 (ibid. legajo 601, folleto 41); Spaanse correspondentie tussen de landvoogden en hun omgeving in de Nederlanden en Philips II en Hof in Spanje, 1560-1598 (ibid., legajos 521-615, passim); benoemingsbrief en geheime instructies voor Mansfeld, Madrid 6 feb. 1593 (ARCHIVO GENERAL DE SIMANCAS, Secretarías Provinciales. Consejo Supremo de Flandes y Borgoña, legajo 2580, f. 16 en f. 23-26); correspondentie van pauselijke commissaris te Brussel, 1592-1593 (ARCHIVIO SEGRETO VATICANO, Nunziatura di Fiandra, nrs 5-6, 3/I, en 10).

Uitgegeven bronnen: ‘Aqui va la berdad en breve de lo que el principe y conde de Mansfelt ha echo, despues de su mocedad, en cargos y echos de guerra’ [op instigatie van Mansfeld zelf geschreven], z.d. [juli 1600] (L.P. GACHARD, Analectes historiques, 5 dln., Brussel 1856-1871, dl 2, p. 109-115); L.P. GACHARD, Correspondance de Philippe II d’Espagne sur les affaires des Pays-Bas, 1558-1577, 5 dln (Brussel 1848-1879), passim; ‘Correspondance des comtes de Mansfelt’, Messager des sciences historiues, 1877, p. 386-448; A. CAUCHIE en L. VAN DER ESSEN, Inventaire des archives Farnésiennes de Naples au point de vue de l’histoire des PaysBas catholiques (Brussel 1911), passim; L. VAN DER ESSEN, ‘Correspondance d’Alexandre Farnèse avec le comte de Hénin, 1578-1585, et de l’Archiduc Albert avec Pierre-Ernest de Mansfelt, 1596-1599, conservées à la bibliothèque Médicéo-Laurentienne de Florence. Note et inventaire analytique’, Bulletin de la commission royale d’histoire, dl 82 (1913), p. 389-434; L. VAN DER ESSEN, ‘Correspondance de Cosimo Masi, secrétaire d’Alexandre Farnèse, concernant le gouvernement de Mansfeld, de Fuentes et de l’Archiduc Ernest aux Pays-Bas, 1593-1594’, Bulletin de l’Institut historique Belge de Rome, afl. 27 (1952), p. 357-390; L. VAN DER ESSEN, ‘Le testament politique d’Alexandre Farnèse. Dernières instructions à son fils Ranuccio au sujet des affaires des Pays-Bas, nov. 1592. Document inédit tiré des Archives farnésiennes de Naples, Bulletin de la commission royale d’histoire, dl. 86 (1922), p. 171-215; J. LEFÈVRE, Correspondance de Philippe II d’Espagne sur les affaires des Pays-Bas, 1577-1?98, 4 dln (Brussel 1940-1960), passim; H. DE SCHEPPER, ‘Una reacción – criptográfica – sobre la toma de posesión del gobierno de Flandes por Fuentes, 1595’, Archief- en Bibliotheekwezen in België, jg..40/3-4 (1969), p. 270-278.

Literatuur: P. HENRARD, art. ‘Mansfelt (Pierre-Ernest, comte de)’, Biographie Nationale, dl XIII (Brussel 1894-1895), kol. 383-394; L. VAN DER ESSEN, Alexandre Farnèse, prince de Parme. gouverneur général des Pays-Bas, 1545-1592, 5 dln (Brussel 1933-1937), dln 2-5, passim; J. LEFÈVRE, ‘Le Tribunal de la Visite, 1594-1602’, Archives, bibliothèques et musées de Belgique, dl 9 (1932), p. 65-85; J. MASSARETTE, ‘Der Luxemburger Gouverneur, Graf und Fürst Peter Ernst von Mansfelt, 1517-1604’, Publications sect. Hist. Institut Grand-Ducal Luxembourg, dl 61 (1926), p. 1-306; J. MASSARETTE en J. DE COLLOREDO-MANSSFELD, La vie martiale et fastueuse de Pierre-Ernest de Mansfeld, 2 dln (Parijs z.d. [1930]); H. DE SCHEPPER, ‘De Katholieke Nederlanden van 1589 tot 1609’, in: [Nieuwe] Algemene Geschiedenis der Nederlanden, dl VI (Haarlem 19882), p. 279-297; M. BAELDE, De Collaterale Raden onder Karel V en Filips II, 1531-1578. Bijdrage tot de geschiedenis van de centrale instellingen in de zestiende eeuw (Brussel 1965), p. 279-280; J.A. SÁNCHEZ BELEN, ‘Lealtades contrapuestas: La familia del Conde de Mansfelt durante la sublevación de los Países Bajos en tiempos de Felipe II’, in: J.L. PEREIRA IGLESIAS, Felipe II y su tiempo (Cádiz 1999), p. 341-348; G. JANSSENS, Brabant in het verweer. Loyale oppositie tegen Spanje’s bewind in de Nederlanden van Alva tot Farnese (Heule 1989), passim; G. JANSSENS, ‘Le comte Pierre-Ernest de Mansfeld, loyal serviteur de Charles Quint et de Philippe II et la guerre aux Pays-Bas. Une esquisse biographique’, Hémecht. Zeitschrift für Luxemburger Geschichte, nr 56 (2004), p. 379-388; U. DEGEN, ‘In ereleuchter Gesellschaft: Ein Portrait von Peter Ernst von Mansfeld in der “galerie des illustres” des Schlosses von Beauregard’, Bulletin du musée national d’histoire et d’art, nr 18 (2005), p. 22-25; J.-L. MOUSSET, ‘Pierre-Ernest de Mansfeld (1517-1604), prince de la Renaissance’, ibid., p. 20-21; J.-L. MOUSSET, ‘Das Wappen Mansfelds auf der Potence für den Herold des Ordens vom Goldenen Vlies’, ibid., p. 26-27; M. PAULKE, ‘“Wenn alle Brünnlein fliessen …”. Neues von den Ausgrabungen am Mansfeldschloss’, ibid., p. 30-31; B. ROEDER, ‘Neue Erkenntnisse zur Baugeschichte des Schlosses “La Fontaine” von Peter Ernst von Mansfeld’, ibid., p. 28-29. Le gouverneur général Peter Ernst von Mansfeld et les agents espagnols Fuentes et Ibarra aux Pays-Bas en 1593 / Hugo de Schepper. – p. 89-112. In: Agentes e identidades en movimiento : España y los Países Bajos, siglos XVI-XVIII: (2011), p. 89-113Palatium Mansfeldicum : études sur le comte Pierre-Ernest de Mansfeld (1517 – 1604) et son Palais Renaissance à Luxembourg-Clausen / Othon Scholer. – Luxembourg : Les Amis de l’Histoire, 2006. – 200 S. : Ill., Kt. ; .. cm + 1 Kt.-Beil. – (Collection “Les Amis de l’Histoire). Einzelaufn. eines Zs-Bds. ISBN 2-919884-19-0; ISBN 978-2-919884-19-3 1: “Mansfeldici apud Luxemburgenses Palatii Epitoma” : édition du texte latin et traduction française.

Mansfeld. Gebiet, Geschlecht, Geschichte : Zur Familiengeschichte der Grafen von Mansfeld / Günter Jankowski ; Hrsg. Association luxembourgeoise de généalogie et d’héraldique. – 1. Aufl. – Trier : Kliomedia, 06.03.31 März 2006. – 464 S. : zahlr. farb. Abb., Taf. ; 158 mm x 230 mm, 1050 gr
ISBN 3-89890-079-7 Gb : EUR 38.00, EUR 38.00 (AT)

“Le château “La Fontaine” de Pierre-Ernest de Mansfeld à Luxembourg” : actes du Colloque du 17 au 18 mai 2004 au Musée national d’histoire et d’art Luxembourg / [Paul Margue, réd. en chef]. – Luxemburg : Saint-Paul, 2004. – P. 375-507. : ill. ; 25 cm. – (Hémecht, ISSN 0018-0270 ; 56. Jrg, H. 4). Org. à l’occasion du début des fouilles et du 4e centenaire de la mort de Mansfeld. Hierin behalve artikelen over het kasteel tevens: Gustaaf Janssens, Le comte Pierre-Ernest de Mansfeld, loyal serviteur de Charles Quint et de Philippe II et la guerre aux Pays-Bas : Une esquisse biographique, pp. 379-388.
Plaatsingscode UB Leiden: 9699 D 24

Les reliures aux armoiries de Pierre Ernest de Mansfeld / par Émile van der Vekene ; avec la collab. de Pavlína Hamanová et Howard M. Nixon ; avant-propos de Jacques Guignard. – Luxembourg : Éditions de l’Imprimerie Saint-Paul, 1978. – 121 p. : ill. ; 35 cm. Met lit. opg. en index.
Plaatsingscode UB Leiden: Folio 9 B 5

Journal de captivité écrit au donjon de Vincennes 1552-1554 / Pierre-Ernest de Mansfeld ; publ. pour la prem. fois avec une introd. et des notes par de Colloredo-Mannsfeld et Jos. Massarette. – Paris, 1933. – 4.

La vie martiale et fastueuse de Piere Ernest de Mansfeld (1517-1604) / Joseph Massarette ; avec la collaboration de Joseph de Colloredo-Mansfeld. – Paris, [1930]. – 2 dl. : ill. ; 4.
Niet in UB Leiden

Der Luxemburger Gouverneur Peter Ernst von Mansfeld (1517-1604), 2 Bde., 1930.

Deze tekst is gebruikt in Hugo de Schepper, ‘Peter Ernst, graaf van Mansfeld. Veldheer, staatsraad en waarnemend landvoogd van de Nederlanden’, Het Verbond. Grensverleggend tijdschrift voor Vlaams-Nederlandse samenwerking 22, nr. 3 (2010), 2-16.