Willem de Zwijger

Waarom heeft prins Willem van Oranje de bijnaam De Zwijger gekregen?

Een bevredigende verklaring voor deze bijnaam is niet echt gegeven. Twee Leidse hoogleraren in de vaderlandse geschiedenis, Robert Fruin en zijn opvolger P.J. Blok, hebben de bijnaam altijd verworpen en bestreden. Zij beklemtoonden de welsprekendheid van de prins en vonden de bijnaam ongepast. Toch is de bijnaam onuitroeibaar, zowel in het Nederlands als in de andere talen. Zo heet de prins in het Frans Guillaume le Taciturne , in het Engels William the Silent en in het Duits Wilhelm der Schweiger . Het gebruik van de naam is des te moeilijker te bestrijden omdat de prins op deze wijze zo gemakkelijk te onderscheiden is van zijn achterkleinzoon, prins Willem III, de stadhouder die koning van Engeland werd. Bij het brede publiek blijft intussen – ten onrechte – de gedachte leven dat de prins een zwijgzaam karakter had en nooit zijn mond opendeed. Zo zei minister-president Lubbers in het Oranje-herdenkingsjaar 1984 over de kritiek van de prins op de Spaanse kroon: “Toen sprak ook hij “, als om aan te geven dat men het wel heel bont gemaakt moest hebben, wilde zelfs Oranje zijn stem verheffen.

In zijn artikel `Willem de Zwijger’ (1864) suggereerde Robert Fruin dat de Belgen de bijnaam hadden verbreid, terwijl hij tegelijkertijd moest toegeven dat al in de eerste helft van de zeventiende eeuw de bijnaam “de Zwijger” voorkomt. Uiteindelijk stelde hij de Vlaamse inquisiteur Titelmans en de Italiaanse geschiedschrijver en jezuïet Strada verantwoordelijk voor de verbreiding van de term. Toen in 1908 P.J. Blok de Nederlandse vertaling mocht inleiden van de biografie van de prins door Frederic Harrison, William the Silent , verklaarde hij dat op zijn aandringen de titel was vertaald met: Willem van Oranje . Bovendien prees hij in de inleiding de helderheid van Fruins uiteenzetting. Deed hij dat terecht?

Omdat Oranje in april 1567 de Nederlanden had verlaten, was hij buiten het bereik van de hertog van Alva gekomen, die hem ongetwijfeld om het leven zou hebben laten brengen. De vijanden van de prins waren natuurlijk teleurgesteld dat hij was ontsnapt. Eén van die tegenstanders was de Vlaamse inquisiteur Titelmans. Volgens een in het Latijn geschreven boekje, verschenen in november 1574, Pandorae sive Veniae Hispanicae Belgicis exulibus MDLXXIIII, Menso Julio editae. Item Bullae Gregorii XIII sive Papalis veniae Anatomia. Prometeo autore. Item Jusjurandum Poenitentium cum Epilogo eiusdem autoris , – d.w.z. Ontleding van Pandora, anders gezegd van het Spaanse pardon, aan de Nederlandse ballingen aangeboden -, zou Titelmans hebben gereageerd met de woorden: `Als sluwe Willem ontkomen is, zal de vreugde toch van korte duur zijn’, in het Latijn: `Si astutus Gulielmus evasit, non erunt solida gaudia’ (p. vi).

Volgens Fruin heeft de geschiedschrijver Emanuel van Meteren dit boekje ongetwijfeld gekend. Zonder het boekje echter naast zich te hebben, zou Van Meteren afgaande op zijn herinnering, een kleine vergissing hebben begaan door de uitspraak van Titelmans toe te schrijven aan kardinaal Granvelle. Het `astutus’ uit de Pandora werd bij Van Meteren `den swijger’. Deze uitspraak komt voor het eerst bij Van Meteren voor in de Nederlandse editie van zijn werk uit 1608: `Den cardinael Granvelle verstaen hebbende het vangen van dese heeren, vraeghde seere of sy den swijger niet ghevangen hadden ofte connen crijgen? Daer mede meynende den prince van Orangien. Ende als hem daer op gheantwoordt werdt, neen: antwoorde hy, beter ware den swijger alleen gevangen, dan alle de reste t’same.’

Uit Van Meterens Latijnse editie van 1610 zou het volgens Fruin overgenomen zijn door de Italiaanse jezuïet-geschiedschrijver Famiano Strada. Het curieuze is echter dat deze editie de tweede helft van de Opstand beslaat en dus niet de bewuste passage vermelden kon. In de eerste Latijnse editie van zijn werk schreef Strada over de reactie van Granvelle: `Quin et cardinalis Granvellanus Romae audito, quod Bruxellis acciderat, sciscitatu ab eo, qui rem denarrabat, an captus quoque fuisset Taciturnus, (sic Orangium nominabat) atque eo negante, dixisse fertur, uno illo retibus non concluso, nihil ab duce Albano captum’ ( De Bello Belgico decas prima , Antwerpen, 1635, p. …). In de Nederlandse vertaling werd dit in 1645: `Men verhaelt dat den kardinael Granvelle tot Roomen verstaende watter tot Brussel geschiedt was, gevraeght soude hebben, oft oock den Swijger (noemende alsoo den prinçe van Oranjen) mede gevangen was; maer verstaende van Neen , soude geseyt hebben: Dese eene visch sijn net ontsnapt zijnde, dat Alba dan niet veel gevangen hadde’ ( De thien eerste boecken der Nederlandtsche oorloge , …, 1645, p. …). Terzijde voegde Fruin daaraan toe dat hij de uitspraak van Granvelle weinig waarschijnlijk vond, omdat deze zich altijd negatief over Oranje had uitgelaten.

Opvallend in de interpretatie van Fruin is dat hij twee niet-Hollanders de `schuld’ van de in zijn ogen misplaatste bijnaam wilde geven: Titelman en Strada, terwijl toch met evenveel recht Van Meteren als een der verantwoordelijken aangewezen mag worden. In de Duitse editie van diens werk (Arnhem, 1614) komt de uitdrukking in het Duits voor: `Der Cardinal Granvella nachdem er gemeldter Herren Gefängnus vernommen, hat er alsbald gefragt, ob sie den Schweiger nicht auch ergriffen hetten meynendt den Printzen von Oranien. Als ihm geantwortet, Nein: sagte er, es were besser dass sie den Schweiger allein hetten, dann alle die andere (Emanuel van Meteren, Eigentlich und volkomene historische beschreibung des Niderlendischen Kriegs (Arnhem, 1614). Pieter Bor vermeldt het feit niet. Overigens komt in de correspondentie van Granvelle de benaming `de Zwijger’ niet voor.

In zijn Hof-tapiit dichtte de Haagse advocaat Willem van Velden in 1659 – tijdens het stadhouderloos tijdperk:

Daer stonden Vorsten op, Nassousche, vrome helden;
Die land en’ volk we’er in haer oude luister stelden.
De eerste Wilhem was, de zwyger; wiens beleid
Ging hoger, dan mijn tong zou’ konnen doen bescheid.

Wil men tot een zinvolle reconstructie van de geschiedenis van de bijnaam komen en een nauwkeuriger netwerk van ontleningen vaststellen, dan zal een verdere inventarisatie nodig zijn van de plaatsen waar `de Zwijger’ wordt genoemd. Wie andere voorbeelden kan noemen van de uitdrukking `de Zwijger’ vóór 1700, wordt vriendelijk verzocht dit de redactie mede te delen.

Overzicht van het gebruik van de term vóór 1700

1574 Pandora , p. vi: `astutus Gulielmus’

1608 Van Meteren (Nederlands), f. 53v: `den swijger’

1614 Van Meteren (Duits), p. 136: `den Schweiger’.

1635 Strada (Latijn), p.: `Taciturnus’

1655 Strada (Nederlands), I, p. 429: `den Swijger’

1659 Willem van Velden, Hof-tapiit , p. 24: `De eerste Wilhem was, de zwyger’

Literatuur

Wilhelm von Oranien (1533-1584) : Fürst und “Vater” der Republik / Olaf Mörke. – Stuttgart : Kohlhammer, cop. 2007. – 316 p. : ill. ; 19 cm. – (Urban-Taschenbücher ; Bd. 609). Lit.opg. – Index. ISBN 978-3-17-017669-0, p. 82.

Robert Fruin, `Willem de Zwijger’, in: idem, Verspreide geschriften (10 dln., Den Haag, 1900-1905) VIII, 404-409