Albertus van Oost en rijk

Aartshertog van Oostenrijk, gemaal van de infante Isabella Clara Eugenia van Oostenrijk, landvoogd (1596-1598) en vervolgens soeverein vorst (1598-1621) van de Nederlanden

Wiener Neustadt, 15 november 1559 – Brussel, 13 juli 1621

Biografie

Albertus van Oostenrijk was het negende kind van Maximiliaan II van Oostenrijk, keizer van het Heilig Roomse Rijk, en diens gemalin Maria van Habsburg, oudste dochter van Karel V en zus van koning Philips II van Spanje. Hij werd ten doop gehouden door Ladislav baron van Bernstein, grootkanselier van Bohemen en ridder van het Gulden Vlies, en diens echtgenote Maria Manrique de Lara, dochter van de tweede hertog van Nájera en hofdame van de keizerin. Albertus bracht de eerste jaren van zijn leven door aan het keizerlijk hof, eerst onder de vleugels van zijn gouvernante Polixena de Lasso, en nadien van zijn preceptoren Nicolaas Coret, bisschop van Trieste, Mathieu Othen, die hem Latijn bijbracht, en vooral Ogier Gisleen van Busbeke, bekend humanist en oud-ambassadeur van Maximiliaan aan het hof van de Grote Turk.

In de zomer van 1570 verhuisde Albertus samen met zijn jongere broer Wenceslas naar het hof in Madrid. Daar verbleven sinds 1563 zijn oudere broers Rudolf en Ernst. In die jaren wantrouwde Philips II de religieuze houding van Maximiliaan, die hij ervan verdacht veel te positief te staan tegenover het protestantisme. Met zijn aanbod om Rudolf en Ernst voor langere tijd aan het hof in Madrid te ontvangen had Philips er zich van willen verzekeren dat de aartshertogen een orthodoxe katholieke opvoeding kregen. Toen Maximiliaan hem in 1569 verzocht om zijn beide zonen naar Wenen terug te sturen met het oog op de zalving van Rudolf tot koning van Bohemen en Hongarije, verkreeg Philips via zijn zus dat Albertus en Wenceslas hen in Spanje kwamen aflossen. Beide aartshertogen kregen het gezelschap van hun oudste zus Ana, de toekomstige gemalin van Philips na de dood van diens derde vrouw Elisabeth van Valois. Samen reisden ze over land naar Antwerpen, waar ze ontvangen werden door de landvoogd van de Nederlanden, Fernando Álvarez de Toledo, hertog van Alba. Op 25 september 1570 scheepten ze te Rammekens in om op 3 oktober de haven van Santander te bereiken. Onmiddellijk begaf de aartshertogelijke stoet zich naar Valladolid, waar ze werden ontvangen door Rudolf en Ernst. De vier broers woonden vervolgens op 14 november in de kathedraal van Segovia het koninklijke huwelijk bij, waarna de oudste twee de terugreis naar Wenen aanvatten.

In Madrid beschikte Albertus vanaf januari 1571 over een eigen hofhouding van een vijftigtal dienaren, door Philips persoonlijk samengesteld en geleid door Juan de Ayala, gouverneur van het koninklijke paleis van Aranjuez en voormalig hoveling van keizer Karel. Ayala behoorde tot de factie van koninklijk secretaris Antonio Pérez, de Ebolistas , die een gematigde oplossing voor het probleem in de Nederlanden voorstonden. Albertus’ voormiddagen werden gevuld met Griekse en Romeinse geschiedenis, Latijn en godsdienst. ‘s Namiddags was het hem toegestaan om met de kinderen van andere adellijke hovelingen te spelen. Waarschijnlijk leerde hij toen Isabella Clara Eugenia kennen, Philips’ oudste dochter, die op dat ogenblik vijf jaar oud was. Mettertijd werd hij ingewijd in de kunst van het besturen, en al in 1576, op zeventienjarige leeftijd, droeg de hertog van Alba hem voor als kandidaat-landvoogd van de Nederlanden. Op aansturen van Antonio Pérez benoemde de Madrileense Raad van State echter Don Juan van Oostenrijk. Albertus werd vervolgens in de richting van een kerkelijke carrière geduwd. In 1577 verkreeg Philips II dat paus Gregorius XIII hem tot kardinaal benoemde, met de kerk van Santa Croce in Gerusalemme in Rome als titelkerk. Om zijn nieuwe hofhouding als kardinaal te financieren, wilde de koning hem tot aartsbisschop van Toledo benoemen, een van de rijkste bisdommen van de christenheid. Pérez slaagde er echter in de koning ervan te overtuigen om voor die positie een overgangsfiguur op leeftijd aan te duiden, terwijl van Albertus verwacht werd dat hij in afwachting van zijn aanstelling zijn theologische kennis bijwerkte. Inquisiteur-generaal Gaspar de Quiroga was inderdaad al zeventig op het ogenblik dat Philips hem de positie toewees, maar stierf pas in 1594, zodat het uiteindelijk nodig bleek Albertus aan te stellen als hulpbisschop, met een jaarlijks inkomen van 20.000 dukaten, te verhalen op de renten van het aartsbisdom.

Na de verovering van Portugal door de hertog van Alba in 1580 vergezelde Albertus Philips II naar Lissabon, waar de koning hem aanstelde tot beheerder van de priorij van Crato en dus van een van de grootste inkomens van het land. Bij zijn terugkeer naar Madrid in 1583 benoemde de koning hem tot onderkoning. Albertus’ benoeming kwam als een verrassing omdat velen ervan uitgingen dat de koning voor die positie zijn zus en Albertus’ moeder Maria op het oog had, die na de dood van haar man naar Madrid was teruggekeerd. In de jaren nadien namen de bevoegdheden van Albertus in Lissabon nog toe. De paus stelde hem aan als pauselijke legaat voor Portugal, en, op voordracht van de koning, als inquisiteur-generaal van de Portugese inquisitie, een positie die hij waarnam van 1586 tot juli 1596. Op termijn had Albertus op die manier de hoogste wereldlijke en geestelijke macht van het koninkrijk in handen. In zijn Portugese jaren deed hij dan ook enorm veel ervaring in het landsbestuur op, ervaring die hem nadien in de Nederlanden van pas zou komen.

Als onderkoning van Portugal kon en wilde Albertus het koninkrijk niet buiten de conflicten houden die Spanje met de protestantse landen had, en in het bijzonder met Engeland. In de jaren voorafgaand aan de Armada Invencible verbood hij Engelse schepen de toegang tot de Portugese havens, wat het einde betekende van de legale Engels-Portugese handelsbetrekkingen en een sterke stimulans was voor de groei van de Engelse kaapvaart. Een belangrijk gedeelte van de Armada werd overigens in Lissabon gebouwd, wat in 1589 de beruchte aanval door Francis Drake uitlokte. Als inquisiteur-generaal slaagde hij er weliswaar niet in om een herziening in strenge zin van de index van verboden boeken uit 1581 door te drukken, maar lukte het hem wel om de vervolging van de Portugese nieuwchristenen aan te scherpen, wat leidde tot een sterke stijging in de processen. Tevens was hij de eerste om een inquisitoriaal inspecteur naar de overzeese gebieden in Brazilië te sturen, waar vele Portugese nieuwchristenen een toevlucht hadden gezocht. Zij waren niet van de minste: onder hen bevonden zich suiker- en slavenhandelaars en pachters van koninklijke belastingen.

In de zomer van 1593 riep Philips II Albertus terug als onderkoning van Portugal om hem toe te laten zich voor te bereiden op zijn positie als aartsbisschop van Toledo; Quiroga was ondertussen stervende. Philips II had met zijn terugroeping echter nog andere bedoelingen. Sinds 1591 leed de koning aan jichtaanvallen, die hem beletten om zich volledig aan het bestuur van zijn rijk te wijden. Na zijn terugkeer van een bezoek aan het koninkrijk Aragon in 1592 verzamelde hij een aantal vertrouwenspersonen rond zich om hem in die taak bij te staan. Tegelijkertijd dienden die zich in te laten met de opvoeding van kroonprins Philips en, in geval van het overlijden van de koning, de nieuwe koning bij te staan tijdens zijn eerste regeringsjaren; in 1592 was de kroonprins nauwelijks veertien jaar oud. Albertus was een van de personen die de koning daartoe uitkoos. Op 16 augustus 1593 verliet de aartshertog Lissabon en voegde zich bij het hof in San Lorenzo de El Escorial. In de herfst keerde hij met het hof naar Madrid terug.

Aan het hof kreeg Albertus de verantwoordelijkheid over de politieke opvoeding van de prins. Hij maakte hem vertrouwd met het bestuur van een land, vergezelde hem naar de vergaderingen van de Raad van State en stond hem bij tijdens zijn publieke verschijningen. Daarnaast ontving hij in naam van de koning buitenlandse ambassadeurs – behalve bij de overhandiging van hun geloofsbrieven – en meer in het algemeen alle buitenlandse delegaties. Tegelijkertijd bleef hij zijn functies van inquisiteur-generaal en pauselijk legaat voor Portugal waarnemen. Het bestuur van het koninkrijk had hij bij zijn vertrek in 1593 in handen van een regentschapsraad gelaten; pas in 1598 werd er opnieuw een onderkoning voor het land benoemd.

Na de dood van Gaspar de Quiroga op 20 november 1594 werd alles in gereedheid gebracht om de nieuwe aartsbisschop van Toledo tot priester te wijden. Op 29 november 1594 werd de aartshertog uiteindelijk aangesteld en in zijn ambt bevestigd door paus Clemens VIII. De voorbereidingen van zijn installatie werden echter bruusk verstoord door het bericht dat in de Nederlanden landvoogd Ernst was overleden, die door Philips was uitgekozen om met zijn dochter Isabella Clara Eugenia te huwen. Al in maart 1595 duidde de koning Albertus als nieuwe landvoogd aan, en in april werd Rome verzocht diens aanstelling tot aartsbisschop van Toledo op te schorten of hem te ontheffen van zijn residentieplicht. De paus stemde in, en Albertus stelde raadsheer van State García de Loaysa Girón, een van de andere opvoeders van de kroonprins, aan als bestuurder van het diocees, al behield hij een deel van de inkomsten ervan voor zichzelf.

Met het oog op zijn nieuwe taak als landvoogd van de Nederlanden bepleitte Albertus vervolgens de vrijlating van Philips-Willem van Nassau, de oudste zoon van Willem van Oranje, die in 1568, toen hij aan de universiteit van Leuven studeerde, tegen de wil van zijn vader naar Spanje was gebracht. Albertus voorzag voor hem een belangrijke rol in de pacificatie van de Nederlanden. Met Philips-Willem in zijn gezelschap reisde hij naar Brussel, waar hij door de graaf van Fuentes in februari 1596 werd ontvangen. Hij trof er een land dat voortdurend door de vijanden van de Spaanse monarchie werd aangevallen. In het noorden had Maurits van Nassau een offensief ontketend dat leidde tot het verlies van Groningen, Friesland en een gedeelte van Brabant. In het zuiden viel Frankrijk, dat Spanje in 1595 de oorlog had verklaard, Artesië en Henegouwen binnen. Vanuit Oostende plunderde het Staatse garnizoen het omliggende platteland tot aan de poorten van Brugge en Nieuwpoort, waardoor de economische heropleving van het graafschap verhinderd werd.

Albertus ondernam meteen actie. Hij stelde zich aan het hoofd van het leger dat de Franse aanval pareerde en veroverde Calais in april 1596. De maand nadien nam hij Ardres in, gevolgd door Ham en Guines, stuk voor stuk strategische punten van waaruit de Fransen de grens aanvielen. Ondertussen was hij ook een offensief tegen de posities van de Republiek in Zeeland gestart en nam hij in augustus 1596 Hulst in, de eerste nederlaag van de Staatse troepen tegen een Spaans leger sinds 1589. Het bankroet van de Spaanse kroon in 1596 legde echter een hypotheek op de militaire operaties in de Nederlanden. In maart 1597 veroverde hij nog Amiens, maar kort nadien gingen de onderhandelingen met Frankrijk van start. Zij eindigden met de Vrede van Vervins in 1598. Al die tijd had Albertus zich nauwelijks aan de binnenlandse aangelegenheden van het land kunnen wijden, al steunde hij in 1596 de installatie van een pauselijke nuntiatuur in Brussel met jurisdictie over de beide Nederlanden.

Met Albertus als landvoogd bedacht Philips II een plan om een einde te maken aan de oorlog in het noorden. Hij besliste om de soevereiniteit over de Nederlanden en de Franche-Comté – dat wil zeggen, de Bourgondische erfenis van de Spaanse kroon – uit de erfenis van Philips III te lichten en als bruidsschat af te staan aan zijn dochter Isabella Clara Eugenia. Die diende daartoe wel haar neef Albertus te huwen. Hij hoopte dat de creatie van een onafhankelijke staat zou leiden tot een hereniging van de beide Nederlanden, daar een van de belangrijkste bezwaren van de opstandige provincies voor vrede – afhankelijkheid van Spanje – daarmee uit de weg was geruimd. Op 6 mei 1598, twee dagen na de Vrede van Vervins, ondertekende hij de Akte van Afstand.

Het plan van Philips II voor de toekomst van de Nederlanden was niet het enige project van afstand dat de regering in Madrid bedacht tijdens de twee eeuwen dat de gebieden deel uitmaakten van het Spaanse rijk, maar het was wel het enige dat ooit in de praktijk werd gebracht. Tussen 1539 en 1691 overwoog de Spaanse kroon meer dan twintig keer de oprichting van een onafhankelijke staat, of de aanhechting van de gebieden bij Frankrijk, Engeland of de Verenigde Provinciën. Niettemin werd in geen van deze projecten de band met Spanje volledig doorgeknipt. Ook de afstand van 1598 bood de kroon garanties dat de nieuwe staat zich niet tegen haar zou keren en zich bij de vijanden van Spanje zou aansluiten. Artikelen 3 en 4 bepaalden dat de Nederlanden naar de Spaanse kroon zouden terugkeren indien het huwelijk van Albertus en Isabella Clara Eugenia of dat van elk van hun opvolgers zonder legitieme opvolging zou blijven. Was er enkel een vrouwelijke erfgename, dan diende die met de zoon van de Spaanse koning of diens opvolger te huwen. Indien omstandigheden dit onmogelijk maakten, dienden de soevereinen van de Nederlanden toestemming te vragen alvorens hun dochter uit te huwelijken (artikel 6). Meer nog, ze hadden de instemming van de Spaanse koning nodig voor het huwelijk van elk van hun erfgenamen (artikel 7). Mocht de soeverein van de Nederlanden zich tot het protestantisme bekeren, verloor hij alle rechten op het land en diende hij te worden afgezet. Bekeerde de opvolger van de soeverein zich, verloor hij zijn recht op opvolging (artikel 10). Artikel 11 bepaalde ten slotte dat elke nieuwe Spaanse koning bij zijn troonsbestijging de voorwaarden van de afstand moest bekrachtigen, wat de facto betekende dat de nieuwe staat nooit echt volledig onafhankelijk van de Spaanse monarchie kon worden.

Twee geheime artikelen vervolledigden de Akte van Afstand. Het eerste regelde de aanwezigheid van het Spaanse leger in de Nederlanden. Hoewel Albertus tot opperbevelhebber van dat leger werd benoemd, bleef Madrid de militaire politiek en strategie bepalen. De nieuwe soeverein had bovendien geen enkele jurisdictie over de leden van dat leger noch over de vestingen waar de tercios gelegerd waren, in het bijzonder de kastelen van Antwerpen, Gent en Kamerijk. De officieren van het leger werden benoemd door de Spaanse koning en waren enkel aan hem trouw verschuldigd. Het tweede artikel verplichtte de aartshertogen en hun opvolgers om ketterij in hun landen te vervolgen en het katholicisme in stand te houden.

De Akte van Afstand stootte op het wantrouwen van de vijanden van de monarchie, en in het bijzonder van de opstandige gewesten. Vooral daar werd er getwijfeld aan Philips’ bedoelingen en zagen ze in het plan een poging om de noordelijke provincies opnieuw onder het gezag van Spanje te brengen. De aartshertogen waren in dit plan louter handpoppen van de koning. Het beeld van de zuidelijke Nederlanden als een satellietstaat van Madrid werd nog versterkt in de lente van 1599, toen het Spaanse leger op eigen initiatief Bommel aanviel terwijl Albertus in Spanje vertoefde. Het is dan ook niet verwonderlijk dat, eens de beslissing van de koning in de Nederlanden bekend, de Staten-Generaal in Den Haag onder de bevolking van het zuiden pamfletten liet verspreiden die opriepen tot een algemene opstand tegen de Spaanse tirannen.

Het wantrouwen bleef echter niet beperkt tot de gebruikelijke vijanden. Al heel snel na hun inhuldiging moesten Albertus en Isabella Clara Eugenia opboksen tegen een achterdochtige Philips III, die de Akte van Afstand in eerste instantie weliswaar had aanvaard, ondanks de schade die hij erdoor leed, maar die al snel van houding veranderde. Vanaf 1601, toen duidelijk werd dat het echtpaar fertiliteitsproblemen had, beschouwde hij zich steeds meer als de legitieme soeverein van de Nederlanden en behandelde hij de aartshertogen bij wijlen als niet meer dan landvoogden. Talrijk zijn de voorbeelden die deze soms extreem arrogante houding illustreren. Nog tijdens de regering van Albertus en Isabella Clara Eugenia concipieerde hij niet minder dan vier projecten van afstand van de Nederlanden zonder daarbij niet een keer zijn zus en schoonbroer te consulteren. In 1603, toen het Spaanse leger al twee jaar Oostende belegerde zonder echt vooruitgang te boeken, stuurde hij de Italiaanse generaal Ambrogio Spinola naar Brussel om het commando over de troepen van Albertus over te nemen. Enkel de tussenkomst van zijn halfzus kon beletten dat hij de aartshertog zijn soevereiniteit afnam en tot onderkoning van Valencia benoemde. Weinig nadien vatte hij het plan op om Isabella Clara Eugenia op de troon van Engeland te plaatsen. Zijn vertegenwoordiger in Brussel weigerde het echtpaar hierover in te lichten omdat hij zich bewust was van het beledigende karakter ervan. In 1604 probeerde hij de diplomaten van de aartshertogen uit te sluiten van de diplomatieke vertegenwoordiging die in Londen over een vrede ging onderhandelen. In 1606 vertrouwde hij Spinola het landsbestuur toe in het geval zijn zus eerder zou overlijden dan haar echtgenoot, en hij gaf hem in dat geval de macht om Albertus op te sluiten indien deze hem niet als landsheer van de Nederlanden zou erkennen. Hij verzette zich lange tijd tegen elke vorm van vredesonderhandelingen met Den Haag, en nadien tegen de voorwaarden van het Twaalfjarig Bestand. Albertus van zijn kant trachtte onder de druk van Philips vandaan te komen door te proberen om van de Nederlanden een koninkrijk te maken, of door zich tot Rex romanorum te laten verkiezen. Het hoeft geen betoog dat Philips zich ook tegen deze plannen verzette.

In de zomer van 1598 kwamen de Staten-Generaal in Brussel bijeen om de Akte van Afstand te bespreken. In het stadhuis van Brussel werden de banken klaargezet om ook de afgevaardigden van de noordelijke provincies te ontvangen, wat getuigt van de hoop die er in het zuiden leefde met betrekking tot de hereniging van de Nederlanden. Toen de noordelijke delegaties echter niet opdaagden, keurden de andere provincies op 21 augustus de afstand goed en drongen er bij Albertus op aan dat het Spaanse leger in het land zou blijven om het tegen de aanvallen van de Republiek en Frankrijk te verdedigen. Algemeen werd aangenomen dat de nieuwe staat zonder deze bescherming niet levensvatbaar was. Enkele weken daarvoor, op 13 juli, had Albertus zijn kardinaalskleren aan het beeld van Onze-Lieve-Vrouw van Halle aangeboden en daarmee afstand gedaan van zijn kerkelijke waardigheid.

Eens de instemming van de Staten-Generaal op zak verliet Albertus op 14 september – de dag na het overlijden van Philips II – Brussel om naar het Iberische schiereiland af te reizen en er met Isabella Clara Eugenia in het huwelijk te treden. Hij reisde via Beieren en Oostenrijk naar Trente om zich daar bij het gevolg van Margaretha van Oostenrijk, de toekomstige echtgenote van Philips III, aan te sluiten. In Ferrara ontmoette de groep paus Clemens VIII, die de beide huwelijken bij volmacht inzegende. Na een lange reis door Noord-Italië scheepte het gezelschap op 18 februari 1599 in Genua in en bereikte tien dagen later de haven van Vinaroz. Twee weken later, op 5 maart, ontmoette Albertus Philips III en Isabella Clara Eugenia in Villareal. Vervolgens reisde hij naar Madrid om er in het klooster van de Descalzas Reales zijn moeder, keizerin-weduwe Maria, te bezoeken. Eens terug, deden het koninklijke en aartshertogelijke echtpaar op 18 april hun blijde intrede in Valencia. Dezelfde namiddag bekrachtigde de pauselijke nuntius de beide huwelijken en begon er een maand van feesten, tornooien en stierengevechten. Uiteindelijk namen de aartshertogen op 7 juni afscheid – Isabella Clara Eugenia zou haar halfbroer nooit meer terugzien – en scheepten in Barcelona in met bestemming Genua. Via de camino español ging het vervolgens langs Milaan, Luzern, Bazel, Colmar, Nancy en Metz om uiteindelijk op 20 augustus Thionville, de eerste stad van de Nederlanden, te bereiken. Daar werden ze ontvangen door de graaf van Mansfelt, gouverneur van Luxemburg. Via Namen en Nijvel bereikten ze op 5 september Brussel, waar ze hun intrek namen in het paleis van de hertogen van Bourgondië. Exact vijftig jaar nadat Philips II de Nederlanden had verlaten om naar Castilië terug te keren, vertoefden er opnieuw soevereine vorsten in de vertrekken op de Koudenberg.

Tijdens de eerste maanden na hun aankomst deden Albertus en Isabella Clara Eugenia hun intrede in de belangrijkste steden van het land, eerst in Leuven en Brussel (november 1599), vervolgens in Mechelen en Antwerpen (december 1599), Gent (januari 1600), Kortrijk, Rijsel, Doornik, Douai, Atrecht, Kamerijk en Valenciennes (februari 1600). Brugge als tweede belangrijkste Vlaamse stad deden ze niet aan omdat ze vreesden dat het garnizoen van Oostende een uitval in hun richting zou kunnen wagen. Tijdens deze Blijde Intredes vernieuwden ze de band tussen soeverein en volk, daar eerst zij getrouwheid zwoeren aan de privileges en wetten van elk vorstendom, waarna de provinciale staten en de stedelijke autoriteiten op hun beurt hun trouw aan de nieuwe vorsten betoonden. Bij die gelegenheid lieten de lokale gemeenschappen niet na om aan de hand van triomfbogen, tableaux-vivants , theateropvoeringen en toespraken een duidelijke boodschap in de richting van de nieuwe heersers te sturen: ze werden verzocht een einde te maken aan de oorlog met de noordelijke provincies en de economie terug op te bouwen. De Antwerpenaren verzochten hen om de vrijmaking van de Schelde te bekomen. De stad Gent hield hen niet Philips II, maar merkwaardig genoeg keizer Karel voor als na te volgen bestuursmodel. Kortrijk vroeg om de inname van Oostende, om zo de economische ontwikkeling van het graafschap mogelijk te maken. In Leuven werden de aartshertogen vergeleken met Perseus en Pegasus, die Andromeda van het juk van de noordelijke Nederlanden zouden bevrijden en een Pax Romana zouden brengen als begin van een nieuwe Gouden Eeuw.

Van bij de aanvang van de aartshertogelijke regering toonde Albertus dat hij bereid was om de verschillende maatschappelijke geledingen bij het landsbestuur te betrekken. Hij stelde de Raad van State opnieuw open voor verschillende belangrijke edellieden en benoemde verscheidene onder hen tot gouverneur van een provincie. Sommigen traden toe tot de Orde van het Gulden Vlies. Op die manier bevestigde hij het vertrouwen in de Zuid-Nederlandse adel nadat die tijdens de Opstand in diskrediet was gekomen. Tevens gaf hij aan in overleg met de Staten-Generaal te willen regeren. Na de rondreis van het echtpaar langs de verschillende provincies riep hij die instelling op 20 maart 1600 opnieuw samen en legde haar een plan voor ter financiering van de oorlog met de noordelijke Nederlanden. Al snel kwam hij van zijn beslissing terug, want de afgevaardigden eisten in ruil voor hun bijdrage aan de oorlogsinspanning de controle over het Spaanse leger en over de gelden die Madrid jaarlijks opstuurde. De maanden nadien volgden moeilijke onderhandelingen tussen de afgevaardigden en hof, die bruusk eindigden toen Albertus de vergadering van de Staten-Generaal ontbond en de gevraagde belastingen als goedgekeurd beschouwde. De Staten-Generaal kregen enkel de toelating om contact te zoeken met hun collega’s in het noorden om de mogelijkheden tot vrede af te tasten.

Nog terwijl de Staten-Generaal zitting hielden werd ook de illusie van een vrede met de Republiek doorbroken. In de zomer van 1600 viel Maurits van Nassau met 12.000 infanteriesoldaten en 3000 ruiters het graafschap Vlaanderen binnen met de bedoeling de Vlaamse havens Nieuwpoort en Duinkerke in te nemen en het land zo van de zee af te snijden. Hoewel de inval niet de verhoopte opstand van de Zuid-Nederlandse bevolking tegen de aartshertogen uitlokte – Brugge en Gent sloten hun poorten voor het voorbijtrekkende Staatse leger -, legde het offensief toch de zwakke plek in de verdediging van de zuidelijke provincies bloot. Terwijl Maurits relatief vlot naar Nieuwpoort oprukte, ontscheepten de Staten-Generaal van de noordelijke provincies samen met ‘s legers kanonnen en munitie in Oostende, van waaruit ze de campagne wilden volgen. Albertus slaagde er echter in op een paar dagen in Gent een leger van 10.000 soldaten samen te brengen en rukte vervolgens op naar de kust. Hij dreef het leger van Maurits samen in de duinen bij Nieuwpoort en sneed het op die manier af van zijn aanvoerlijnen. Daar vond op 2 juli 1600 de beruchte Slag bij Nieuwpoort plaats, waarin Albertus ternauwernood het leven werd gered door zijn paard, het Spaanse leger 3000 soldaten verloor, en de admiraal van Castilië door de Staatsen krijgsgevangen werd gemaakt. Niettemin kon Maurits geen gebruik maken van zijn overwinning. Hij scheepte uiteindelijk opnieuw in en keerde met zijn leger naar Zeeland terug.

De Slag bij Nieuwpoort toonde eens te meer aan dat de Staatse bezetting van Oostende een voortdurend gevaar betekende voor de veiligheid van het land. Vanuit Oostende vielen de Staatsen niet alleen op regelmatige basis het omliggende platteland aan, ze controleerden ook de zeeroute tussen de Nederlanden en het Iberische schiereiland. De inname van Oostende zou niet alleen een einde maken aan deze bedreiging, het zou het regime ook voorzien van een nieuwe toegang tot de zee die toeliet om de blokkade van de Schelde te omzeilen. Een belegering van de stad lag echter niet voor de hand: de Staatse vloot kon haar immers via de zee relatief gemakkelijk bevoorraden. Toch besloot Albertus, mede onder druk van de provinciale staten en de steden van Vlaanderen, om het beleg aan te vatten. Op 6 juli 1601 sloot het Spaanse leger de omsingeling van de stad en opende de artillerie van de graaf van Bucquoy het vuur. Contemporaine kroniekschrijvers getuigden dat het lawaai van de kanonnen tot in Londen te horen was. Drie jaar lang verslond het beleg de militaire, financiële en menselijke middelen van beide kampen. Terwijl de stad verdedigd werd door Engelse troepen aangeleverd door Elisabeth van Engeland, probeerde Maurits met aanvallen op steden in het oosten van het land het aartshertogelijke leger te dwingen de belegering op te geven. In 1602 was Grave aan de beurt, in 1603 ‘s Hertogenbosch, en in 1604 Sluis. In Madrid geraakte Philips III er steeds meer van overtuigd dat Albertus de capaciteiten van een goed legeraanvoerder ontbrak, zeker nadat hij de muiterij van Hoogstraten mismeesterd had. In plaats van in onderhandeling te treden met de muiters had hij hen tot grote ontzetting van de Spaanse Raad van State meteen ter dood veroordeeld en hun goederen in de Nederlanden én in Spanje verbeurdverklaard, waarna de muiters, die niets meer te verliezen hadden, zich nog heviger verzetten. Philips verving Albertus aan het hoofd van het beleg door Ambrogio Spinola, die de stad uiteindelijk in september 1604 innam. Ondertussen had het Staatse leger wel Sluis ingenomen en dreigde een ‘nieuw Oostende’. In de jaren nadien werd de bedreiging uit Sluis echter min of meer geneutraliseerd door de aanleg van een verdedigingslinie in Zeeuws-Vlaanderen die elke aanval moest stuiten.

Het beleg van Oostende had de financiële middelen van de noordelijke én zuidelijke Nederlanden volledig uitgeput. In 1605 kon Spinola, die ondertussen tot opperbevelhebber van het Spaanse leger was gepromoveerd, nog Grol en Rijnberk innemen, terwijl een aanval op Antwerpen werd afgeslagen, maar nadien ontbrak het hem de middelen om zijn succesvolle offensief in noordelijke richting te continueren. Albertus geraakte er steeds meer van overtuigd dat een voortzetting van de oorlog geen zin had, en dat het beter zou zijn om vrede te sluiten met de noordelijke provincies, die de facto toch al onafhankelijk waren. De toestand op het terrein had ook Spinola de uitzichtloosheid van de situatie doen inzien. Gekomen als vertrouwenspersoon van Philips III in Brussel ontpopte hij zich dra tot grootste verdediger van Albertus’ visie. In 1607 stelde hij Philips in een brief voor de keuze: elk jaar de 300.000 dukaten die nodig waren voor een succesvolle militaire campagne opbrengen, of vrede sluiten met de vijand. Zonder het antwoord van Madrid af te wachten sloot Albertus op 13 maart een staakt-het-vuren voor acht maanden met de Republiek, waarvan hij op die manier eigenlijk de onafhankelijkheid erkende. Philips kon uiteindelijk niet anders dan dit staakt-het-vuren te bekrachtigen. De weg naar vredesonderhandelingen kwam open te liggen.

Vanaf januari 1608 ontmoetten de delegaties van beide landen elkaar in Den Haag; de Spaanse delegatie werd daarbij geleid door Spinola. De Republiek eiste meteen de erkenning van haar onafhankelijkheid alvorens tot echte vredesonderhandelingen te willen overgaan. Madrid liet weten dat die onafhankelijkheid enkel erkend zou worden indien de Republiek afzag van de vaart op de Indiën, en indien ze het katholicisme op haar bodem toeliet. Dat wilden de Staten-Generaal dan weer niet, wat het einde van de onderhandelingen betekende. Op dat ogenblik wist de Franse bemiddelaar Pierre Jeannin beide partijen te overtuigen een bestand te negotiëren. In september 1608 verhuisden de delegaties naar Antwerpen, waar de onderhandelingen werden voortgezet in het stadhuis. Hoewel Albertus niet verkreeg dat de Schelde werd vrijgemaakt en dat de vrije uitoefening van de katholieke godsdienst in het noorden verzekerd was, terwijl hij bovendien de onafhankelijkheid van de noordelijke provincies voor de duur van het bestand én hun territoriale veroveringen moest accepteren, stuurde hij toch zijn biechtvader Iñigo de Brizuela naar Madrid om hem van het verdrag te overtuigen. Op 9 april 1609 ondertekenden beide partijen uiteindelijk het Twaalfjarig Bestand, dat het einde betekende van de militaire confrontatie tussen Spanje en de Republiek in Europa – niet in de overzeese gebieden – en de Staatse onderdanen een zekere vorm van godsdienstvrijheid gaf in de Europese gebieden van de Spaanse monarchie, de zuidelijke Nederlanden inbegrepen; niet-Spanjaarden hadden in theorie sowieso niet het recht om naar de Spaanse overzeese gebieden te reizen. In Spanje schortte de inquisitie de vervolging van Staatse protestanten op.

Het Twaalfjarig Bestand liet Albertus en Isabella Clara Eugenia toe om zich te wijden aan de heropbouw van hun land. Madrid had nauwelijks belangstelling voor de interne Nederlandse aangelegenheden, wat maakte dat ze op het gebied van wat vandaag binnenlandse politiek genoemd wordt een grote vrijheid kregen. Op zoek naar interne stabiliteit legden de aartshertogen het katholicisme op. Ze deden dit niet door een vervolging van het protestantisme te ontketenen. Het Bestand maakte dat de facto onmogelijk, en Albertus had niet erg goede ervaringen met de vervolging van andersdenkenden in de Nederlanden. Als landvoogd had hij getracht om het protestantisme aan te pakken, maar het eerste doodvonnis dat onder zijn bewind werd uitgesproken – tegen Anneke Utenhove uit Gent – was meteen ook het laatste: haar terechtstelling in 1597 ontketende een golf van verontwaardiging onder de bevolking die hem duidelijk maakte dat een repressiepolitiek niet meer geaccepteerd werd. In plaats daarvan zetten de aartshertogen in op steun aan de contrareformatie. Ze ondersteunden de heropbouw van de religieuze infrastructuur door belangrijke sommen geld aan de restauratie van kerken en kloosters te schenken, en werkten een spirituele vernieuwing van de gebedsplaatsen in de hand. Dat deden ze onder meer door bepaalde kerken relieken van heiligen te schenken die onder hun impuls uit de Republiek waren gesmokkeld, of door met een persoonlijk bezoek de devotie voor de vele miraculeuze Mariabeelden in soms kleine bedevaartsplaatsen te stimuleren. Belangrijkste voorbeeld hiervan is Scherpenheuvel in Brabant, waar ze de bouw financierden van een basiliek die onderdak moest geven aan het miraculeuze Mariabeeld dat in hun ogen de belegering van ‘s Hertogenbosch door de troepen van Maurits had verijdeld. Ze trokken nieuwe religieuze orden aan, waaronder de ongeschoeide karmelietessen van Theresa van Avila. Ten slotte besteedden ze veel aandacht aan de kwaliteit van het seculiere religieuze personeel. Vanaf 1600 oefenden ze opnieuw hun recht uit om bisschoppen, abten en priors voor benoeming voor te dragen, een recht dat in de anarchie van de late zestiende eeuw niet altijd meer werd uitgeoefend. Op hun beurt voerden de door hen benoemde bisschoppen de contrareformatie in hun bisdommen door.

De religieuze politiek van de aartshertogen baseerde zich niet alleen op religieuze principes, maar vanzelfsprekend ook op politieke. Achter elke uiting van devotie ging een belangrijke politieke boodschap schuil die streefde naar de restauratie van het Habsburgse gezag in de zuidelijke Nederlanden. Albertus en Isabella Clara Eugenia ondersteunden vooral die devoties die verband hielden met de cultus van heiligen, relieken en gebedsplaatsen die op een of andere manier verbonden waren met het Huis van Habsburg en zijn Bourgondische voorgangers, en die dus de soevereiniteit van de aartshertogen over de Nederlanden legitimeerden. Het was ook geen toeval dat Scherpenheuvel middenin Oranjegebied werd opgericht. Hun financiële steun richtte zich veelal tot de kathedralen en hoofdkerken van de steden met een protestants verleden. Het waren vooral de kerken van Brussel, Antwerpen, ‘s Hertogenbosch, Gent, Brugge, Namen, Bergen, Doornik en Oostende die aan de haal gingen met het belangrijkste gedeelte van de aartshertogelijke subsidies. De restauratie van de kerkjes op het platteland werd door de gelovigen bekostigd zonder dat zij daar in tussenkwamen. Ook de financiële steun aan de religieuze orden was gestuurd: de jezuïeten en ongeschoeide karmelietessen werden met het leeuwendeel ervan bedacht. In Antwerpen schilderde hofschilder Pieter Paul Rubens zelfs de doeken voor het hoofdaltaar en het cassetteplafond van de Carolus Borromaeuskerk, en integreerde de heiligen Albertus, Isabella, Clara en Eugenio in zijn compositie. De bedelorden kregen daarentegen veel minder financiële steun. De grote abdijen van cisterciënzers en premonstratenzers kregen niets, hoewel zij veelal het meest onder de militaire operaties hadden geleden. De benedictijnen bleven eveneens van hulp verstoken, waarschijnlijk omdat zij zich tegen de hervormingsplannen van de aartshertogen hadden verzet, en omdat zij de enige orde was die steeds opnieuw de pauselijke bevestiging vroeg van de door Albertus en Isabella Clara Eugenia benoemde prelaten.

De heropbouw van de educatieve structuren hield nauw verband met de verspreiding van de contrareformatie. Ook die hadden tijdens de Opstand zwaar te lijden gehad en waren in vele steden en dorpen haast volledig verdwenen. Scholen waren in brand gestoken of hadden dienstgedaan als inkwartiering. Hun financiële middelen waren onbestaande. In die woelige jaren verkozen vele ouders om hun kinderen thuis te houden, terwijl vele schoolmeesters het land hadden verlaten of wegens protestantse sympathieën waren terechtgesteld. De aartshertogen voerden ook hier een actieve politiek van heropbouw, die niettemin alweer ideologisch gekleurd was. Hun aandacht ging vooral uit naar de colleges van de jezuïeten, die de idealen van Trente in hun onderwijs integreerden. Albertus kwam zelfs persoonlijk tussen in de oprichting van hun college in Brussel, en ook nadien woonden beide vorsten regelmatig de prijsuitreiking aan de leerlingen bij. In Antwerpen betaalden ze voor een gedeelte van de collegegebouwen. Daarnaast ondersteunden ze het scholennet van de augustijnen, ook al was dat minder uitgebreid. De bouw van hun college in Brussel werd gedeeltelijk door het hof gefinancierd, en hun architect Jacques Francquart ontwierp de plannen. Wenceslas Cobergher, die andere hofarchitect, tekende de plannen voor de kerk en het college van de orde in Antwerpen.

De belangrijkste verwezenlijking op educatief gebied was zonder twijfel de hervorming van de Universiteit van Leuven. Tijdens de laatste decennia van de zestiende eeuw was het niveau van het onderwijs en de discipline sterk gedaald, terwijl de toepassing van de universitaire privileges op steeds meer weerstand stootte. In 1607 benoemden de aartshertogen een inspectiecommissie, waarvan de werkzaamheden tien jaar later leidden tot een ingrijpende hervorming. De universiteit kreeg een regeringscommissaris die een oogje in het zeil moest houden. De universitaire programma’s van de verschillende faculteiten werden vernieuwd en er werden nieuwe voorwaarden geformuleerd voor de uitreiking van academische titels. Ten slotte werd de toegang van afgestudeerden tot medische en juridische beroepen strikter bewaakt. De Leuvense universiteit kende nadien een heropleving.

Religie en onderwijs vormden niet de enige pijlers van het restauratieproces. Albertus legde een uitgebreide wetgevende activiteit aan de dag, die een einde moest maken aan de anarchie die het publieke leven tijdens de Opstand had gekenmerkt. Hij hernam de codificatie van het gewoonterecht, die door de hertog van Alba was begonnen, en verschafte op die manier meer rechtszekerheid aan zijn onderdanen, terwijl hij tegelijkertijd een sterkere greep kreeg op het lokale recht. Hij legde edicten op die de jacht, dronkenschap, openbare disputen over godsdienstige kwesties, huwelijksfeesten en begrafenissen regelden of aanpakten. Zo werden huwelijksfeesten, waar er regelmatig doden vielen als gevolg van overdadig alcoholgebruik, beperkt tot enkele dagen en tot een kleiner aantal genodigden. Kroon op het legislatieve werk was het Eeuwig Edict van 1611, dat een hele reeks kwesties uit het privaatrecht regelde en dat het geschreven bewijs liet doorwegen op mondelinge getuigenissen. Keerzijde van de medaille was Albertus’ steun aan de vervolging van hekserij; tijdens zijn bewind steeg het aantal heksenprocessen opnieuw.

De aartshertogen besteedden eveneens veel aandacht aan het herstel van het sociale weefsel in hun gebieden. Talloze gilden en ambachten hebben ze in hun privileges hersteld of bevestigd. Daarmee gaven ze deze verenigingen hun rol als ‘sociaal cement’ tussen de verschillende lagen van de bevolking terug. Om dezelfde redenen steunden de aartshertogen de oprichting of herinstelling van religieuze broederschappen. Daarbij brachten ze deze instellingen ook persoonlijk een bezoek, en niet zelden ondertekenden ze hun gulden boek. Regelmatig verschenen ze op bruiloften in de dorpen in de buurt van hun zomerverblijf Mariemont, of namen ze deel aan de jaarlijkse gaaischietingen van kruisboogschuttersgilden. Hun bedevaart naar het Mariabeeldje in Laken bij Brussel eindige regelmatig in de tuin van de plaatselijke herberg, waar ze de aanwezige hovelingen en bedevaarders op een maaltijd trakteerden.

De heropbouw van het maatschappelijke weefsel werd tevens mogelijk gemaakt door de economische groei tijdens de jaren van het Twaalfjarig Bestand. Op korte tijd herstelden de meeste economische sectoren zich; sommige concurreerden opnieuw vlot met die van de noordelijke Nederlanden. Waar er zich een economische crisis voordeed, probeerde Albertus met regionale of nationale conferenties in een oplossing te voorzien. In 1611 bracht hij zo achttien steden uit Vlaanderen, Brabant, Artesië en Limburg samen om een uitweg te vinden uit de crisis van de lakenindustrie. De economische gevolgen van de sluiting van de Schelde probeerde hij uit te schakelen door de aanleg van een netwerk van kanalen dat Antwerpen via Gent en Brugge met Oostende moest verbinden. De groei van Oostende werd gestimuleerd door de toekenning van belastingvrijstelling aan iedereen die er zich vestigde. In 1613 onderhandelde hij, weliswaar tevergeefs, met de prinsbisschop van Luik over de aanleg van een kanaal dat de Maas en de Rijn met Antwerpen moest verbinden om zo de controle van de Republiek op de toegang tot beide rivieren uit te schakelen. Met een indrukwekkend aantal monetaire wetten trachtte hij de inflatie tegen te gaan. Tegelijkertijd stimuleerde hij de oprichting van Bergen van Barmhartigheid in de belangrijkste steden van het land om de vele misbruiken van de privébanken tegen te gaan. Na de inhuldiging van de eerste Berg van Barmhartigheid in Brussel, in 1618, werden ze zelfs verplicht hun financiële activiteiten te staken.

Albertus en Isabella Clara Eugenia stimuleerden ten slotte de bloei van de kunsten in hun land. Het was Albertus die Rubens ervan overtuigde niet naar Italië terug te keren en een positie als hofschilder te aanvaarden. Het was het hof in Brussel dat tijdens de eerste jaren van diens carrière in de Nederlanden de schilder van belangrijke opdrachten voorzag. Rubens was echter niet de enige schilder die van het aartshertogelijke mecenaat profiteerde. Jan Brueghel de Oude, Otto van Veen, Wenceslas Cobergher, Jacques Francquart, Denijs van Alsloot, Theodoor van Loon en vele anderen konden rekenen op de financiële en morele steun van de aartshertogen. Hun hof in Brussel werd al snel een belangrijk centrum van de barok in Europa. Jan Brueghels reeks De vijf zintuigen , die de rijke aartshertogelijke collecties schilderijen, wandtapijten, harnassen, beeldhouwwerk, juwelen, muziekinstrumenten en wetenschappelijke instrumenten afbeeldde, stond als het ware symbool voor deze artistieke bloei tijdens het Bestand. In 1611 beschreef de pauselijke nuntius Guido Bentivoglio het hof in Brussel als volgt: ‘er is onder alle koninklijke hoven geen majestueuzer en vrolijker hof te vinden, en dit naar aanleiding van welke gebeurtenis dan ook, zij het toernooien, jachtpartijen, bals of ander vertier, dan dit hof in de Nederlanden’. Hij was niet de enige buitenlandse waarnemer die er toen zo over dacht.

Toen het Twaalfjarig Bestand werd gesloten, was het al lang duidelijk geworden dat de aartshertogen geen kinderen zouden hebben en de Nederlanden dus naar de Spaanse kroon zouden terugkeren. Eigenlijk gingen waarnemers al vanaf ongeveer 1604 uit van een kinderloos huwelijk. Toen Albertus in de winter van 1612 zwaar ziek werd en zijn gezondheidstoestand in de twee volgende jaren nauwelijks leek te verbeteren, kwam de terugkeer naar Spanje wel heel dichtbij. In Madrid was men zich bewust van de weerstand die dit onder de lokale bevolking kon oproepen. Terstond werkten Philips III en zijn raadgevers een strategie uit om de harten van de Zuid-Nederlanders opnieuw voor zich te winnen, en die vooral op de adel en de stedelijke elites was gericht. Deze strategie werd vervolgens in coördinatie met de aartshertogen uitgerold. Het hof in Madrid werd opengesteld voor de zonen en dochters van Vlaamse edelen die er als page of hofdame de koning en koningin wilden dienen. Verschillende hoge edellieden werden opgenomen in het Gulden Vlies of in de Spaanse ridderorden van Santiago en Calatrava. Aan het hof in Brussel steeg het aantal lokale hovelingen in belangrijke functies. De lagere, veelal stedelijke adel werd titels en ambten beloofd, en ambtenaren uit de hoge administratie kregen van de Spaanse ambassade in Brussel een pensioen uitbetaald. De gouverneurs van de provincies, die aan het hoofd stonden van de benden van ordonnantie en bovendien de jaarlijkse vernieuwing van de wet in de steden en dorpen van het land overschouwden, kregen eveneens een toelage in de handen gestopt. Tegelijkertijd werden onderhandelingen met de provinciale staten aangeknoopt om Philips te erkennen als opvolger van de aartshertogen in de Nederlanden. Verrassend genoeg slikten Albertus en Isabella Clara Eugenia deze vernedering, die hen de facto tot landvoogden degradeerde. De staten aanvaardden de regeling nadat Philips III hen beloofd had dat Isabella Clara Eugenia na de dood van Albertus aan zou blijven als landvoogdes in naam van Philips III. In 1616 legden ze de eed van trouw aan de Spaanse koning in handen van de aartshertogen af. Al die tijd werd Isabella Clara Eugenia tijdens publieke gelegenheden steeds meer naar voor geschoven ten koste van Albertus. Zij, en niet Albertus, schoot de oppergaai af tijdens de Brusselse gaaischieting van 1615, als gevolg waarvan de kruisboogschuttersgilde haar tot ‘koningin’ kroonde. Prompt maakte de gilde bekend dat er geen nieuwe koning zou aangeduid worden zolang zij leefde. De stedelijke ommegangen in Brussel en Antwerpen werden in 1615 rond haar figuur opgebouwd, en ook tijdens het aartshertogelijke bezoek aan Gent en Brugge in 1618 speelde zij de hoofdrol. Terwijl bij het begin van hun regering zij louter het vehikel (Pegasus) was waarmee Albertus (Perseus) naar de Nederlanden (Andromeda) werd gevoerd om hen van de Hollandse tirannie te bevrijden, werd ze voortaan naar voor geschoven als de beste garantie voor de continuïteit van het Habsburgse gezag in de Nederlanden na de dood van haar gemaal.

De laatste jaren van het leven van de aartshertog werden getekend door de moeilijke onderhandelingen met de Republiek over de verlenging van het Bestand. Met de terechtstelling van Johan van Oldenbarnevelt in 1619 won de oorlogspartij van Maurits van Nassau het pleit in het noorden. Anderzijds gingen ook in Madrid steeds meer stemmen op om het bestand niet te verlengen, zeker nadat een meer oorlogszuchtige factie er de hertog van Lerma, de machtige vertrouweling van de koning, van de macht had verdreven. De gesprekken tussen de partijen leidden niet tot een vreedzame oplossing van het conflict. In de Republiek bereidden de eerste anti-Spaanse pamfletten de publieke opinie voor op een herneming van de oorlog. Albertus overleed op 13 juli 1621, weinige maanden na de afloop van het Bestand. Kort voordien was ook Philips III overleden; hij maakte de terugkeer van de Nederlanden naar de Spaanse kroon niet meer mee. De dood van Albertus betekende meteen het einde van de korte periode van relatieve onafhankelijkheid van het land. De Spaanse troepen in de garnizoenssteden stonden klaar om de volksopstand die Madrid verwachtte de kop in te drukken. De integratie van de Nederlanden in de Spaanse monarchie verliep echter probleemloos. In de twintig jaar van hun regering waren de aartshertogen erin geslaagd de autoriteit van het Huis van Habsburg in de Nederlanden te herstellen. De Spanjaarden werden niet meer als onderdrukkers beschouwd, maar als verdedigers van het land tegen de Franse en Hollandse agressie.

Zoals gebruikelijk was werd het lichaam van Albertus niet meteen begraven. Pas een jaar later, op 7 maart 1622, trok de begrafenisstoet van de aartshertog door de straten van Brussel. Ze bracht zijn lichaam van het paleis op de Koudenberg naar de Sint-Goedele-kathedraal, waar het begraven werd in de kapel van het Allerheiligste Sacrament, een cultus die Albertus – en het Huis van Habsburg – zeer dierbaar was. De stoet, waarvan in 1623 een reeks van schitterende gravures werd uitgebracht, was een van de meest luisterrijke gebeurtenissen van de zeventiende eeuw en diende decennialang als model aan vorstelijke hoven in heel Europa. De stoet herhaalde bovendien de claim van de Habsburgers op de opstandige provincies: tussen de blazoenen die de titels en gebieden van de aartshertog voorstelden bevonden zich ook die van de noordelijke gewesten. Madrid had het idee om het noorden te heroveren duidelijk nog niet opgeheven.

De overlijdensredes, die al snel na Albertus’ dood gepubliceerd werden, creëerden het beeld van een modelvorst die als voorbeeld gold voor alle toekomstige koningen en landvoogden. De rede die tijdens de begrafenisdienst in Brussel werd uitgesproken door de predikant van de aartshertogelijke hofkapel, Bernard de Montgaillard, had als titel zelfs Le soleil éclipsé . In zijn rede onderstreepte Montgaillard de godsvrucht en vroomheid van de aartshertog en legde hij de nadruk op zijn rol als vredestichter. Oratoriumkapelaan Aubertus Miraeus bejubelde in zijn biografie De Vita Alberti Pii Albertus’ deugden. Beide teksten lagen aan de basis van het beeld dat sindsdien in het collectieve geheugen van de Belgen is gegrift. Dat beeld klopt echter niet helemaal met de perceptie die tijdgenoten hadden. De Zuid-Nederlandse adel vond Albertus maar een droogstoppel en hekelde zijn gewoonte om tijdens banketten niet uit een glas, maar uit een tinnen beker te drinken, zodat de aanwezigen niet konden zien hoeveel alcohol hij tot zich nam. De hoge officieren in het Spaanse leger, en niet alleen de Spaanse, respecteerden hem nauwelijks en trokken zijn leiderscapaciteiten voortdurend in twijfel. Nuntius Bentivoglio getuigde dat het Isabella Clara Eugenia was die door het volk geliefd was, en dat Albertus door zijn onderdanen eerder gevreesd werd. Wie hem wel door dik en dun verdedigde was zijn echtgenote, en meer dan eens redde zij het vel van haar echtgenoot door in zijn voordeel tussen te komen bij de hertog van Lerma.

Albertus werd talloze keren geportretteerd. Het bekendste portret is ongetwijfeld dat van Rubens uit 1609, vervaardigd naar aanleiding van diens benoeming tot hofschilder. Het stond model voor het officiële staatsieportret van de aartshertog. Rubens beeldde Albertus in driekwart profiel af, gekleed in het zwart en met de keten van het Gulden Vlies rond de nek. Het originele doek ging verloren, maar er zijn kopieën bewaard van Rubens’ atelier in het Kunsthistorisches Museum in Wenen (uit 1615) en in Spaans privébezit, en van Jacob Jordaens in de National Gallery in Londen (van rond 1620). In dezelfde periode schilderde Rubens een ruiterportret van de aartshertog dat eveneens verloren ging, en waarvan kopieën zijn bewaard in de collectie van de Prins van Liechtenstein en in een Gentse privécollectie. Frans Pourbus portretteerde Albertus rond 1603 ten voeten uit als opperbevelhebber van het Spaanse leger in de Nederlanden, gekleed in zijn paradeharnas, en met het paleis van Brussel op de achtergrond. Het wordt bewaard in de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België. Een soortgelijk anoniem portret uit 1604 bevindt zich in het Brugse Vrije. Hier wordt Albertus ten voeten uit afgebeeld in zijn gevechtsharnas, met de bevelhebbersstaf in de hand en het bevelhebberslint rond zijn arm, en met de stad Oostende op de achtergrond. Een dergelijke compositie kwam niet meer voor nadat Spinola het opperbevel van het leger had overgenomen. In de verzameling van de Earl of Wemyss & March in Gloucestershire wordt het bekende, enige nog bestaande dubbelportret met Isabella Clara Eugenia bewaard, rond 1615 door Otto van Veen geschilderd naar aanleiding van de gaaischieting van de Brusselse kruisboogschuttersgilde, die door de aartshertogin gewonnen werd. Op dit doek is duidelijk te merken dat de nadruk steeds meer op Isabella Clara Eugenia als toekomstige landvoogdes kwam te liggen. Ten slotte zijn er portretten bewaard van Albertus als kardinaal, in 1577 door Luis de Velasco geschilderd en bewaard in het Madrileense Instituto Valencia de Don Juan, en als ridder van het Gulden Vlies, bewaard in een Belgische privécollectie.

Werner Thomas

25 juli 2020

Bronnen

L.-P. Gachard en C. Piot (eds.), Collection de voyages des souverains des Pays-Bas , deel 4, Brussel, 1884, pp. 455-562

V. Brants (ed.), Recueil des ordonnances des Pays-Bas. Règne d’Albert et d’Isabelle, 1597-1621 , 2 dln., Brussel, 1909

A. Delvigne, Les oraisons funèbres des souverains des Pays-Bas au XVIe, XVIIe et XVIIIe siècles. Étude historique, littéraire et bibliographique , 2 dln., Brussel, 1885

Literatuur

A.J. van de r Aa, Biographisch Woord en boek de r Ne de rland en I (Haarlem, 1851) 47-48

Allgemeine De utsche Biographie 1 (Leipzig, 1875) 290-292 (Alberdingk Thijm)

Biographie Nationale de Belgique I (Bruxelles, 1866) 184-189 (J. de Saint-G en ois)

Nationaal Biografisch Woord en boek : I (Brussel, 1964) 14-22 (J. Lefèvre)

Neue De utsche Biographie 1 (Berlijn, 1953) 170 (Otto Br un ner)

Nieuw Ne de rlandsch Biografisch Woord en boek II I (Leid en , 1914) 20-25 (S.P. Haak)

C. Potvin, Albert et Isabelle. Fragments sur leur règne , Parijs en Brussel, 1860

V. Brants, L’autonomie internationale de la Belgique sous les archiducs Albert et Isabelle (1598-1621) , Macon, 1901

E. Gossart, L’auberge des princes en exil. Anecdotes de la Cour de Bruxelles au XVIIe siècle , Brussel, 1905

A. Rodríguez Villa, Ambrosio Spinola, primer marqués de los Balbases , Madrid, 1905

V. Brants, La Belgique au XVIIe siècle. Albert et Isabelle. Études d’histoire politique et sociale , Parijs en Leuven, 1910

M. de Villermont, L’infante Isabelle, gouvernante des Pays-Bas , 2 dln., Tamines en Parijs, 1912

V. Brants, Ambroise Spinola 1569-1630, généralissime des armées de Flandre , Brussel, 1915

A. Pasture, La restauration religieuse aux Pays-Bas sous les archiducs Albert et Isabelle (1596-1633) , Leuven, 1925

H.J. Elias, Kerk en Staat in de Zuidelijke Nederlanden onder de regeering der aartshertogen Albrecht en Isabella , Antwerpen, 1931

P. Saintenoy, Les Arts et les Artistes à la Cour de Bruxelles , 3 dln., Brussel, 1932-1935

J. Lefèvre, Spinola et la Belgique , Brussel, 1947

W.J.M. van Eysinga, De wording van het Twaalfjarig Bestand van 9 april 1609 , Amsterdam, 1959

F. Caeiro, O Arquiduque Alberto de Austria, Vice-rei e Inquisidor-mor de Portugal, Cardeal Legado do Papa, Governador e depois soberano dos Países Baxos. História e Arte , Lissabon, 1961

C.H. Carter, ‘Belgian ‘autonomy’ under the Archdukes, 1598-1621′, Journal of Modern History , 36/3 (1964), pp. 245-259

H. Trevor-Roper, Princes and Artists. Patronage and Ideology at Four Habsburg Courts , New York, 1974

H. de Schepper en G. Parker, ‘The formation of government policy in the Catholic Netherlands under ‘the Archdukes’, 1596-1621′, The English Historical Review , 91 (1976), pp. 241-254

H. de Schepper, ‘De katholieke Nederlanden van 1589 tot 1609’, in Algemene Geschiedenis der Nederlanden , dl. 6, Haarlem, 1979, pp. 279-297

K. Proesmans, ‘Muziek aan het hof van Albrecht en Isabella, 1598-1621’, Musica Antiqua , 6 (1989), pp. 4-8, 82-86, 123-127

D. Diagre, ‘L’Archiduc Albert, souverain-modèle ou ange exterminateur?’, in A. Morelli (red.), Les grands mythes de l’histoire de Belgique, de Flandre et de Wallonie , Brussel, 1995, pp. 117-128

Luc Duerloo, ‘Groepsportret van een eenzaat : Omtrent een politieke biografie van Aartshertog Albrecht’, in: Judith Brouwer & Michael Limberger (red.), Nieuwe Tijdingen : Over vroegmoderne geschiedenis – 2018. Hedendaagse biografieën over vroegmoderne lieden (Leuven: Universitaire Pers, 2018), pp. 57-72.

El Arte en la Corte de los Archiduques Alberto de Austria e Isabel Clara Eugenia (1598-1633). Un Reino Imaginado , Madrid, Sociedad Estatal para la Conmemoración de los Centenarios de Felipe II y Carlos V, 1999

W. Thomas, ‘La Corte de los archiduques Alberto de Austria y la Infanta Isabel Clara Eugenia en Bruselas (1598-1633). Una revisión historiográfica’, in A. Crespo Solana en M. Herrero Sanchez (red.), España y las 17 Provincias de los Países Bajos. Una revisión historiográfica (XVI-XVIII) , dl. 1, Córdoba, 2002, pp. 355-386

W. Thomas, ‘Isabel Clara Eugenia and the Pacification of the Southern Netherlands,’ in Cordula Van Wyhe (red.), Isabel Clara Eugenia. Female Sovereignty in the Courts of Madrid and Brussels, Madrid-London: Centro de Estudios Europa Hispanica/Paul Holberton Publishing, 2011, pp. 180-201

W. Thomas, ‘Jerónimo Gracián de la Madre de Dios, la corte de Bruselas y la política religiosa en los Países Bajos meridionales, 1607-1614,’ in René Vermeir, Maurits Ebben en Raymond Fagel (red.) , Agentes e identidades en movimiento. España y los Países Bajos, siglos XVI-XVII, Madrid: Sílex, 2011, pp. 289-313W. Thomas, ‘The Treaty of London, the Twelve Years Truce and Religious Toleration in Spain and the Netherlands (1598-1621)’, in Randall Lesaffer (red.), The Twelve Years Truce (1609): Peace, Truce, War and Law in the Low Countries at the Turn of the 17th Century , (Studies in the History of International Law, 6), Leiden-Boston: Brill/Martinus Nijhoff, 2014, pp. 277-297

W. Thomas, ‘The ‘Spanish Faction’ at the court of the Archdukes Albert and Isabella,’ René Vermeir, Dries Raeymaekers, José Hortal Muñoz (eds.), A Constellation of Courts. The Households of Habsburg Europe, 1555-1665 (Avisos de Flandes, 15) Leuven: Leuven University Press, 2014, pp. 167-221

Eerder vermelde literatuur

One foot in the palace : the Habsburg court of Brussels and the politics of access in the reign of Albert and Isabella, 1598-1621 / Dries Raeymaekers. – Leuven : Leuven University Press, [2013], ©2013. – XVIII, 366 pagina’s : illustraties ; 25 cm. Met index, literatuuropgave. ISBN 978-90-5867-939-0 (gebonden)

Dynasty and piety : Archduke Albert (1598-1621) and Habsburg political culture in an age of religious wars / Luc Duerloo. – Farnham [etc.] : Ashgate, cop. 2012. – xvi, 592 p. : ill. ; 25 cm. Ook verschenen als online resource. – Met bibliogr. ISBN 978-0-7546-6904-3 (geb.)

‘Afición, en t en dimi en to y celo al servicio de Su Majestad’ : el con de de Solre, Jean de Croy, y la un ión hispano-flam en ca en el reinado de Felipe IV / Alicia Esteban Estríngana. – p. 195-230. In: Ag en tes e id en tida de s en movimi en to : España y los Países Bajos, siglos XVI-XV II I: (2011), p. 195-230.

The “gran privado” of archduke Albert : Rodrigo Niño y L as so, co un t of Añover (ca. 1560-1620) / Dries Raeymaekers. – p. 129-149. : ill. In: Ag en tes e id en tida de s en movimi en to : España y los Países Bajos, siglos XVI-XV II I: (2011), p. 129-149.

Carolus Scribani and the Lipsian legacy the ‘politico-christianus’ and Lipsius’s image of the goo d prince / Erik De Bom. – p. 283-305. In: ( Un )m as king the realities of power : Justus Lipsius and the dynamics of political writing in early mo de rn Eur op e: (2011), p. 283-305.

Geleerd en en politiek : de politieke i de eën van Justus Lipsius in de vroegmo de rne Ne de rland en / Erik De Bom. – Hilversum : Verlor en , 2011. – 440 p. : ill. ; 24 cm. Ook versch en en als proefschrift Katholieke Un iversiteit Leuv en , 2009. – Met lit. op g., reg. ISBN 978-90-8704-215-8

Implem en ting the truce: negotiations betwe en the Republic and the archducal Ne the rlands, 1609-10 / R en é Vermeir and Tom as Roggeman. – krt. In: Eur op ean review of history = Revue eur op é en ne d’histoire, ISSN 1350-7486: vol. 17 (2010), afl. 6 ( de c), pag. 817-833.

Antwerp and Brussels as inter-Eur op ean spaces in news exchange / Paul Arbl as ter. – p. 193-205. In: The dissemination of news and the emerg en ce of contemporaneity in early mo de rn Eur op e: (2010), p. 193-205. In: Pt. 3, Inter-Eur op ean spaces and mom en ts.

L’ équilibre de la faiblesse : les relations en tre les États provinciaux de Lille, Douai et Orchies et le pouvoir c en tral à l’époque de s Archiducs / Frédéric Duqu en ne. – graf. Dans: Revue du Nord : histoire & archéologie : Nord de la France, Belgique, Pays B as , ISSN 0035-2624: vol. 90 (2008), afl. 377 (oct.-déc.), pag. 775-794, 863-864, 867-868, 871. Met sam en vatting en in het Frans, En gels en Ne de rlands.

L’ interv en tion de l’archiduc Albert dans le conflit confessionel à Aix-la-Chapelle : un cas de ‘confessionnalisation’ de la politique étrangère de s Pays-Bas espagnols au début du XV II e siècle / Monique Weis. In: Revue du Nord : histoire & archéologie : Nord de la France, Belgique, Pays Bas, ISSN 0035-2624: vol. 90 (2008), afl. 377 (oct.-déc.), pag. 701-715, 862, 866, 870. Met sam en vatting en in het Frans, En gels en Ne de rlands.

In Spanje blev en de havik en mokk en : Spanje en het Twaalfjarig Bestand (1609-1621) / door H en k Boom. – ill.
In: Historisch nieuwsblad : tweemaan de lijks magazine over geschied en is en het historisch bedrijf, ISSN 0927-2690: vol. 17 (2008), afl. 9 (nov.), pag. 46-52. Met lit. op g.

Scherp en heuvel-Montaigu : un sanctuaire pour un e politique emblématique / Luc Duerloo. In: XV II e siècle : bulletin de la ‘Société d’Etu de du XV II e Siècle’, ISSN 0012-4273: vol. 60 (2008), afl. 3 [= 240] (juil-sep), pag. 423-439.

Tactisch e en Staats, strategisch e en Paaps succes : de militaire campagnes van aartshertog Albrecht tot en met de slag bij Nieuwpoort / Luc de Vos en Eti en ne Rooms. – p. 34-45. : ill., krt. In: De val van het nieuwe Troje : het beleg van Oost en de 1601-1604: (2004), p. 34-45.

Höfisches Mäz en at en tum in Brüssel : Kardinal Antoine Perr en ot de Granvelle (1517-1586) und die Erzherzöge Albrecht (1559-1621) und Isabella (1566-1633) / Claudia Banz. – Berlin : Mann, c op . 2000. – 220 p. : ill. ; 25 cm. – (Berliner Schrift en zur Kunst ; Bd. 12). Oorspr. proefschrift Berlin, 1996. ISBN 3-7861-2309-8 geb

Marrying the City, mo the ring the country : g en de r and visual conv en tions in Johannes Bochius’s account of the Joyous En try of the Archduke Albert and the Infanta Isabella into Antwerp / Margit Thøfner. – ill. In: The Oxford art journal, ISSN 0142-6540: vol. 22 (1999), pag. 3-27.

Albrecht en Isabella in de letterkun de van hun tijd / Karel Porteman. – p. 309-318. : ill. In: Albert & Isabella, 1598-1621 : essays: (1998), p. 309-318.

Albert & Isabelle, 1598-1621 : catalogue / réd.: Luc Duerloo et Werner Thomas. – [Turnhout] : Brepols, c op . 1998. – 311 p. : ill. ; 30 cm. Exposition organisée par les Musées royaux d’Art et d’Histoire et par l’Université catholique de Louvain, 17-09-1998 – 17-01-1999. ISBN 2-503-50725-5

Albert & Isabella, 1598-1621 : essays / ed. by Werner Thomas and Luc Duerloo. – [Turnhout] : Brepols, c op . 1998. – 368 p. : ill. ; 30 cm. On de raan de titelp.: Koninklijke Musea voor Kunst en Geschied en is, Katholieke Universiteit Leuv en . – Omslagtitel: Albert & Isabella. – Bevat bijdrag en in het En g els, Spaans, Frans, Duits en Ne de rlands. ISBN 2-503-50726-3

Albrecht & Isabella, 1598-1621 : catalogus / red.: Luc Duerloo en Werner Thomas. – [Turnhout] : Brepols, c op . 1998. – 311 p. : ill. ; 30 cm. Catalogus van de t en toonstelling georganiseerd door de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschied en is en de Katholieke Universiteit Leuv en , 17-09-1998 – 17-01-1999. – Lit. op g. ISBN 2-503-50724-7

Albrecht & Isabella, 1598-1621 : catalogus / red.: Luc Duerloo en Werner Thom as . – [Turnhout] : Brepols, c op . 1998. – 311 p. : ill. ; 30 cm

L. Duerloo, Piet as Albertina. Dyn as tieke vroomheid en herbouw van het vorstelijke gezag, in: Bijdrag en en Me de de ling en betreff en de de Geschied en is de r Ne de rland en 112 (1997) 1-18

España en Flan de s : trece años de gobierno de l Archiduque Alberto (1595-1608) / Juan Roco de Campofrío. – Madrid : [Gráficas Yag¨ue], 1973. – XL, 359 p. ; 22 cm. Oorspr. titel: Relación de la jornada que su alteza el Archiduque Alberto mi señor hizo a Flan de s en el año 1595, …. ISBN 84-85027-11-6

The ceremonial entry of Ernst, archduke of Austria, into Antwerp, June 14, 1594 = De scriptio publicae gratulationis, spectaculorum et ludorum, in adventu sereniss. principis Ernesti archiducis Austriae, ducis Burgundiae, comitis Habspurgi, aurei velleris equitis, Belgicis provinc ii s a regia majestate catholica praefecti, anno MDXC II II , XV II I. kal. Julias, al ii sque diebus Antiverpiae editorum / text by Johannes Bochius ; engravings by Pieter Van de r Borcht, after de signs by Marten de Vos ; to which is ad de d a suppl. of plates from the royal entry of Albrecht and Isabella, Antwerp, 1599 ; introd. by Hans Mielke. – New York : Blom, 1970. – XX II I, 174 p. : ill. ; 34 cm. Herdr. van de uitg. Antverpiae : ex officina Plantiniana, 1595 en van de uitg. Antverpiae : ex officina Plantiniana, 1602, oorspr. verschenen o.d.t. Pompae triumphalis et spectaculorum, in adventu et inauguratione serenissimorum principum Alberti et Isabellae, Austriae archiducum, Burgundiae ac Brabant. ducum, S.R. Imper ii Marchionum, in eius de m principatus metr op oli Antverpia exhibitorum.

The anti-parle with the Archduke Albertus / Francis Vere. – Amsterdam : Theatrum Orbis Terrarum ; New York : Da Capo Press, 1968. – 22 p. ; 21 cm. – (The English experience : its record in early printed books published in facsimile ; no. 28)
Original t.p. reads: Extremities urging the Lord Generall Sir Fra. Veare to the anti-parle with the Archduke Albertus. Written by an English gentleman of verie goo d account, from Ostend, to a worshipfull gentleman, his friend, heere in England, imprinted verbatim according to the originall. With a de claration of the de sperate attempt ma de since, by the say de Archdukes forces, for the winning of the ould towne. Printed for Thomas Pauyer, 1602. – S.T.C. no. 24651.

Albrecht en Isabella en de schil de rkunst : bijdrage tot de geschie de nis van de XV II e eeuwse schil de rkunst in de Zui de lijke Ne de rlan de n / Marcel De Maeyer . – Brussel : Paleis de r Aca de miën, 1955. – 547 p. : ill. ; 26 cm. – (Verhan de lingen van de Koninklijke Vlaamsche Aca de mie voor Wetenschappen, Letteren en Schoone Kunsten van België, Klasse de r Schoone Kunsten, ISSN 0770-089X ; nr. 9). Met lit. op g.

L’intervention du duc de Lerme dans les affaires de s Pays-Bas (1598-1618) / Joseph Lefèvre. In: Revue belge de philologie et d’histoire = Belgisch tijdschrift voor philologie en geschie de nis, ISSN 0035-0818: vol. 18 (1939), afl. 2-3, pag. 463-485.
URL: https://www.persee.fr/web/revues/home/prescript/article/rbph_0035-0818_1939_num_18_2_1301

Les chatelains militaires espagnols de s Pays-Bas à l’époque de l’archiduc Albert (1598-1621) / J. Lefèvre. In: Revue belge de philologie et d’histoire = Belgisch tijdschrift voor philologie en geschie de nis, ISSN 0035-0818: vol. 9 (1930), afl. 3-4, pag. 831-852.
URL: https://www.persee.fr/web/revues/home/prescript/article/rbph_0035-0818_1930_num_9_3_6721

Don Juan de Mancicidor secrétaire d’État et de Guerre de l’archiduc Albert (1596-1618) / J. Lefèvrej. In: Revue belge de philologie et d’histoire = Belgisch tijdschrift voor philologie en geschie de nis, ISSN 0035-0818: vol. 4 (1925), afl. 4, pag. 697-714.
URL: https://www.persee.fr/web/revues/home/prescript/article/rbph_0035-0818_1925_num_4_4_6361

Les ambassadeurs d’Espagne à Bruxelles sous le règne de l’archiduc Albert (1598-1621) / Joseph Lefèvre
In: Revue belge de philologie et d’histoire = Belgisch tijdschrift voor philologie en geschie den is, ISSN 0035-0818: vol. 1 (1923), afl. 1, pag. 61-80.
URL: https://www.persee.fr/web/revues/home/prescript/article/rbph_0035-0818_1923_num_2_1_6213

Philippe II et le mariage des archiducs Albert et Isabelle / par H. Lonchay. – Bruxelles : Hayez, 1910. – 27 p. ; 23 cm. Overdr. uit: Bulletins de l’Académie royale de Belgique, 1910.

Joyeuse Entrée d’Albert et d’Isabelle : Lille au 16e siècle d’après des documents inédits / J. Houdoy. – Lille, 1873. – .. p. ; in-4

Philipp’s II Abschied von d en Nie de rland en : ein Beitrag zur Geschichte de r Erzherzöge Albert un d Isabella / von H. Schmolke. – Berlin : Heymann, 1878. – IV, 80 p. ; 24 cm

Histoire de l’Archiduc Albert, Gouverneur-général, puis Prince souverain de la Belgique / J. Bruslé de Montpleinchamp ; annotée par A.L.P. de Robaulx de Soumoy. – Bruxelles ; La Haye, 1870. – .. p. : ill. ; in-8. – (Collection de mémoires relatifs à l’histoire de Belgiqu. 2e Sér. ; VIII)
Plaatsingscode UB Leiden: 1153 E 26

Abrégé historique du règne d’Albert et Isabelle, 1592-1602 / avec une introd. et des notes par Adrien Campan. – Bruxelles [etc.] : Muquardt [etc.], 1867. – XXI, 124 p. ; 22 cm. – (Collection de mémoires relatifs à l’histoire de Belgique ; 26)

Pompe funèbre du prince Albert, archiduc d’Autriche, réprés. en tailles douces / dessinées par Jacq. Francquart, et gravées par Corn. Galle ; avec une dissert. histor. et morale d’Eryce Puteanus. – Bruxelles : [s.n.], 1729. – .. p. : ill. ; fol

Antonii Anselmo I.C. Antverpiensis Commentaria ad perpetuum edictum serenissimorum Belgii principum Alberti et Isabellæ evulgatum 12. Iulii. M.DC.XI. : varijs interpretationibus, ÿ& declarationibus consilij collateralis, …. – Editio tertia, dimidiâ plus parte, plurimis in locis auctior, ÿ& indice c op osiore, locupletior, tersior, ÿ& castigatior. – Antverpiæ : apud Henricum ÿ& Cornelium Verdussen, 1701. – 332, 216 p. ; in-2
Bevat ook: Articulen g het rocken uyt de landt-charteren, blyde incomsten, mitsgaders uyt de placcaten, ….

L’histoire de l’archiduc Albert gouverneur general et puis prince souverain de la Belgique. – A Cologne, : chez les Heritiers de Corneille Egmond, 1693. – [22], 381 p. : gegrav. titelbl. ; in-12. – * 12 A-Q 12 (*1 ontbreekt, blanco? ; Q12 blanco). Auteur is: Jean Chrysostome Bruslé de Montpleinchamp. – Nederlandse druk. – Weller II, pag. 53.

Capitvlations de la paix, faicte entre le roy nostre sire, … Les archiducqs … et le Roy de la Grande Bretaigne, … lesquelles ont esté conclues par les deputez cy-embas nommez à Londres le 18. d’Aoust 1604. – Bruxelles, : Hub. Ant. Velpius, 1660. – 24 p. ; in-4. Knuttel 1252b (onder 1604).

Antonii Anselmo I.C.ti Antverpiensis Commentaria ad perpetuum edictum serenissimorum Belgii principum Alberti et Isabellae evulgatum 12. Iulii. M. DC. XI. : multis diuersorum Senatuum decisionibus, & Magistratuum sententijs, illustrata, in quibus etiam deducitur, an? quatenus? et quando? edictum hoc, ecclesiasticos liget : accesservnt interpretationes, seu declarationes eiusdem edicti, factæ, per consilium priuatum: nec non ad calcem op eris, edicta, quæ post binorum edictorum voluminum Antuerpiensium editionem … : op us uti hodiernis utriusque fori practicis, gratum, ita posteris futurum gratissimum, et acceptissimum. – Antverpiæ : apud Petrvm Bellervm, 1656. – [IV], 232, [15], 153, [3] p. ; in-2. – ÿÛ 2 A-2F 4 *-2* 4 3A-3T 4 3T 2
Bevat ook: Placcaeten, edicten ende ordinantien …. – Met reg.

Avla sacra principvm Belgii ; sive commentarivs historicvs de Capellæ Regiæ in Belgio principijs, ministris, ritibus atque vniuerso apparatu / auctore Ivlio Chifletio … ; accedvnt pro eâdem capellâ sacræ constitvtiones ÿ& diarium officij diuini Alberto et Isabella principibus ; edente Ioanne Chifletio. – Antverpiæ : Ex officina Plantiniana Balthasaris Moreti, 1650. – xxvi, 160 p. ; in-4. Met index.

Pompa fvnebris op timi potentissimiq. principis Alberti PII, archidvcis avstriæ, dvcis bvrg. bra. ÿ&c. : veris imaginibus expressa a Iacobi Francqvart … : eivsdem principis morientis vita, / scriptore E. Pvteano. – Brvxellæ : prostant apud Joannem Mommartium, 1623. – [44] p. tekst, LXIIII bl. ill. : [uitsl.] grav. ; 34 cm. Tekst in het Frans, Latijn, Nederlands en Spaans.

Le soleil eclipsé, ou Discours sur la vie et mort d’archiduc Serenissime Archidue Albert, prince souverain des Pais Bas et de Bourgogne / Bernard Montgaillard. – Bruxelles : Anthoine, 1622. – XII, 164 p. ; 17 cm
Plaatsingscode UB Leiden: 1192 G 29

Breeder relaes van het Royael VVtvaert Alberti Eertz-Hertoghe van Oosten-riick …., : Ghedaen binnen Brussel den 12. Meert 1622. – Nv eerst Ghedruckt den 18. Meert 1622. – T’Hantwerpen, : by Abraham Verhoeuen, .., 1622. – 16 p. ; in-4. Ook beschikbaar in microvorm. – Knuttel 3326.

Die kerckelijcke ende princeliicke ceremonie, van het wtvaert ende begraeffenisse des eertz-hertoghe Albertvs van Oostenrijc, hertoghe van Brabandt, Graue van Vlaenderen, Hollandt, &c. Ghedaen binnen Brussel den xij. meert 1622. Eerst gedruckt den 23. Meert. 1622.. – Antwerpen : Abraham Verhoeven, 1622. – 16 p. ; 18 cm. Petit 1358.
Plaatsingscode UB Leiden: THYSPF 2921

Waerachtich verhael ende breeder relaes van het royael wtvaert, Alberti, eertzhertoghe van Oostenrijck, hertogh van Brabandt, Graeue van Vlaenderen, Hollandt, &c. Ghedaen binnen Brussel den 12. Meert 1622. …. – Antwerpen : Abraham Verhoeven, 1622. – 14 p. ; 18 cm. Petit 1356.
Plaatsingscode UB Leiden: THYSPF 2917

Serenissimi Alberti Belgarum principis elogium et funus / Aubertus Miraeus . – Bruxellis : apud Joannem Pepermannum, 1622. – 102, [38] p. ; in-8. Met index.
Plaatsingscode UB Leiden: 403 G 24 en 1499 F 39: 3

De vita Alberti pii, sapientis, prvdentis belgarvm principis commentarivs / Avbertvs Mirævs … ; accedunt seorsim Laurentij Beyerlinck & aliorum de eodem principe elogia. – Antverpiæ : Ex officina Plantiniana, 1622. – 109 p. ; in-4.
Plaatsingscode UB Leiden: 400 B 9 en THYSIA 1489: 1

Tonneel der wtvaerden van Ferdinandus Coninck, Carolus Keyser, Philippus den tweeden, Rudolphus den tweeden, Phillippus den derden, midtsgaders t’ leven, overlijden ende begravinghe van Albertus den godtvruchtigen ertzhertoge van Oostenrijck enz. / A. van Meerbeeck. – Brussel : by Ferdinande de Hoeymaker, 1622. – in-16

Sereniss. principis Alberti Avstriæ archidvcis VII. Brabantiaæ dvcis I. Lavdatio fvnebris: dicta a Lavrentio Beyerlinck … – Antverpiæ : Ex officina Plantiniana, 1621. – 52 p. ; in-4

[Orationes : invitatio ad luctum pr op ter obitum augustae ÿ& felicis memoriae Alberti Pii archiducis Austriae, ducis Burgundiae, principis Belgarum] / [contribuerunt: Joannes de Reeck … et al.]. – Bruxellis, 1621. – [49] p. : portr. ; 20 cm

Placcaet van de eertzhertoghen onse alderghenadichste heeren ende princen, verbiedende de scandaelen ende exercitien die eenige soo hunne ondersaten als andere, doen ende gebrucken tot verachtinge van onse heylige catholijcke, apostolijcke, Roomsche religie. – Bruessel : Rutgeert Velpius, 1610. – [8] p. : vignet. ; 4-o. – [A]2
Gedagt.: 31 dec. 1609.

Articles de la trefve conclve et arrestee povr dovze ans, entre la Maté du Roy d’Espaigne, etc. et les Sermes. Archiducqz … d’vne part, Et les Estatz des Prouinces Vnies du Pais bas d’autre. – A Bruxelles : par Rutger Velpius, Imprimeur de la Cour, a l’Aigle d’Or pres du Palais, l’an 1609, auec priuilege. – 32 p. ; in-4. – A-D 4
Knuttel 1587. V.d. Wulp 1132.
Plaatsingscode UB Leiden: THYSPF 1467

Historica Narratio profectionis et inavgvrationis serenissimorvm Belgii principvm Alberti et Isabellæ Avstriæ archidvcvm. : Et eorum optatissimi in Belgium aduentus, rerum´que gestarum et memorabilium, gratulationum, apparatuum, et spectaculorum in ipsorum susceptione et inavgvratione hactenus editorum accurata descriptio. / Avctore Ioanne Bochio … – Antverpiae : ex officina Plantiniana, apvd Ioannem Moretvm, 1602. – 500, [12] p. : ill., muz. ; in-2. – Aan het slot is een Verhaal van het ontzet van ‘s Hertogenbosch toegevoegd. – Bevat: Pompae triumphalis et spectaculorum in adventu … / a Joan. Bochio. – Descriptio pompae et gratulationis publ. Seren. Princip. Alberto et Isabellae … / Max. Aem. Vrientio. – Descriptio triumphi et spectaculorum Seren. Princip. Alberti et Isabellae … / auct. Henr. d’Oultremanno. – Met index.
Plaatsingscode UB Leiden: 416 A 2 en THYSIA 819

De triumphantelijcke bly incomste : Gheschiet binnen Antwerpen, van den edelen, doorluchtighen, ende hoochgheboren hertoghe Albertus, met de edele hoochgheboren hertoghinne Isabella Clara Eugenia. Het welcke gheschiet is op den thiendach van december anno 1599. – Antwerpen : Antonie de Ballo, 1600. – 8 p. ; 16 cm
Plaatsingscode UB Leiden: THYSPF 1115

The battaille fovght betvveene count Maurice of Nassaw, and Albertus … nere Newport in Flaunders, the xxij. of June 1600. : wth the names of such men accompt as haue been either slaine, hurt, or taken prisoners by either part. / written by a gentleman imploied in the said seruice. – Printed at London : by P.S, 1600. – II, 8 p. ; in-4.
Knuttel 1132b.

Cort ende warachtich verhael v¯ade incomste des eertshartoch Albertus, met de infante van Spaengien syn huysvrouwe: ende hare huldinghe in diversche steden, als hertoghe ende hertoghinne van Brabant. – [Delft, J.C. Vennecool], 1600, 1600. – 4 p. ; in-4. – [A]2. TB 2845. – Knuttel 1110, Van der Wulp 910.
Plaatsingscode UB Leiden: PAMFLT 1600: 8

De conditien ende articulen van zijn altese, ende van mijn heeren de Staten van de Provincien. – [S.l.] : [s.n.], 1598. – [6] p. ; in-8. Bepalingen met betrekking tot de overdracht van de Nederlanden door Filips II aan Albrecht van Oostenrijk t.g.v. diens huwelijk met Isabella Clara Eugenia van Spanje. – Knuttel 1034.