N’ayez pas peur Madame, ce ne sont que des gueux

De meeste geschiedschrijvers uit de zestiende en zeventiende eeuw zijn vrijwel eensluidend in hun bericht over het ontstaan van de naam “geuzen”, de verbastering in het Nederlands van het Franse “gueux”, bedelaars.

Op 5 april 1566 bood het Verbond der Edelen aan landvoogdes Margaretha van Parma het Smeekschrift aan. De massale opkomst van enkele honderden edelen zou Margaretha wat angstig hebben gemaakt. Daarop zou ze door een van haar raadsheren, Charles de Berlaymont , zijn gerustgesteld met de woorden: N’ayez pas peur Madame, ce ne sont que des gueux, d.w.z. Wees niet bevreesd mevrouw, het zijn maar bedelaars.

De Belgische historicus Gachard heeft deze toeschrijving eens nader onderzocht. Drie van de belangrijkste geschiedschrijvers uit de tijd van de Opstand maakten in hun werk melding van dit bericht en beweerden unaniem dat de uitspraak van Berlaymont was. Alleen in de formulering weken zij van elkaar af. Jacob van Wesenbeke vermeldde de woorden: ‘Voilà entrer des beaux gueux’, ‘Zie daar eens wat fraaie bedelaars binnenkomen’. Dit gegeven werd door Pieter Bor vrijwel letterlijk overgenomen. Jean-François le Petit legde Berlaymont de woorden in de mond: ‘que ce n’estoyent qu’un tas de gueux’, ‘dat ze maar een bende bedelaars waren’. Emanuel van Meteren gebruikte dezelfde woorden als Le Petit. De jezuïet Famiano Strada voegde daar wat gegevens aan toe, maar wijkt niet wezenlijk af van de eerdere voorstelling: ook hij vermeldt dat de uitspraak door Berlaymont zou zijn gedaan, maar citeert de woorden niet.

Tegenover zoveel unanimiteit stelde Gachard een paar belangrijke afwijkende voorstellingen. Een andere raadsheer van de landvoogdes, Joachim Hopperus , die doorgaans goed geïnformeerd was, was de toedracht van het ontstaan van de naam geuzen onbekend. Hij vermeldde noch de naam van Berlaymont, noch de bijeenkomst waarbij Brederode deze negatieve qualificatie tot een positieve verhief. De brieven van Margaretha in het Rijksarchief van Brussel maken er evenmin melding van, terwijl zij toch de kroongetuige zou moeten zijn. In het Spaanse staatsarchief in Simancas wordt bij een eigenhandige brief in het Italiaans van de landvoogdes een bijlage bewaard, die in cijferschrift is geschreven. De inhoud vermeldt wel de bijeenkomst waarbij op het welzijn van de geuzen werd geklonken, maar niet wat de ‘geuzen’ nu eigenlijk met hun naam bedoelden. In Simancas is ook een relaas bewaard gebleven van de Spaanse monnik Lorenzo de Villavicencio , die in opdracht van Filips II spioneerde in de Nederlanden. Zijn verslag, dat dateert van 1 mei 1566, vermeldt dat volgens hem vele leden van het Verbond der Edelen de gevolgen van hun actie begonnen te vrezen. Om er een positieve draai aan te geven, deden ze het zo voorkomen alsof ze voor elkaar alles over hadden, tot ze aan de bedelnap raakten. En daarom namen ze de naam ‘gueux’, of ‘geuzen’ aan.

Gachard zelf trekt geen eindoordeel, maar laat dat aan de wijzen over…

Anton van der Lem

Literatuur

Louis Prosper Gachard, ‘Sur l’origine du nom de gueux, donné aux révolutionnaires des Pays-Bas dans le XVIe siècle’, in: idem, É tudes et notices historiques concernant l’histoire des Pays-Bas (3 tom., Bruxelles 1890) I, 130-141