1607


Het achtmaandig bestand

Uit: J. van Vloten, Nederlandsche geschiedzangen , II, 1864, 387-388.
Oorspronkelijke bron: (achter) BoerenLitanie . In: Bibliotheca Thysiana, Universiteitsbibliotheek Leiden.

12 april 1607

Sijt wellekom, bestand, o juweel uytgelezen,
Voorbode van den Peys, elk is met dy verblijdt,
Dewyle ghy alreed’, met diens bywezens vlijdt,
Den schadelycken storm des oorloochs hebt belezen.
Ghy sult acht maenden lang voor ons bevruchtet wezen,
Indien ghy, ‘t welck men hoopt, met eendracht swangher zijt,
Godt geef dy veel gelucx, opdat, te rechter tijdt,
Een goeden vasten Peys ons uyt dy com gerezen.
Maer zoudt ghy, ‘t wert gevreest, van tweedracht vruchtbaer sijn,
End’ onder schoon gelaet verbergen boos fenijn,
Oft, na een korte kalmt’, ons baren groot onweder, –
Ick wensch dat d’achtste maendt dy mach zijn doodelyck,
Dat dyne schoone vrucht in ‘s moeders lij verstick,
En zeg: adieu, bestand, en d’oorloogh kom ons weder!