1584


Lofdicht op Balthasar Gerards

Uit: J. van Vloten, Nederlandsche geschiedzangen , II, 1864, 285-286.
Oorspronkelijke bron: Historie Balthazars Geerardt, alias Serach, die den Tyran van ‘t Nederlandt doorschoten heeft , 1584. In: Bibliotheca Thysiana, Universiteitsbibliotheek Leiden.

Lof! Baltazar Geerarts, die, door Gods providentie,
sConincks sententie hebt gheexecuteert,
Over den tiran, Orainge, boos van inventie,
Wyens pestilentie in Belgis noch regneert;
Als eenen draeck heeft hy theel lant gheinfecteert,
Gods volck ghepersequeert, noyt herder noten,
Maer als Sint Joris hebt ghy ons ghedefendeert,
Wt liefden ghemoveert, den draeck doorschoten.
Als coninck Codrus geern u bloet vergoten,
Daer peys quam wtghesproten, so hy was te winnen:
Hierom heeft u oock genene arbeyt verdroten,
En hebt vast ghesloten dit werck te beginnen,
Als een ander Phinees, wt jalourser minnen;
Dies ecl moet bekinnen, spijt het ketters gespuys:
Lof! blijschap en glorie van ‘tBourgonsche huys.

Als Aod hebt ghy een vroom feyt ghewrocht,
Die Eglon ghiften brocht, nae zijn fantazije,
Denselven coninck heeft hy ter doot besocht,
Die Israel noyt vermocht, vol van envije.
In zijn somer-eet-camer was hy niet vrije,
Als een vette prije, heeft hem Aod doorsteken;
Achthien iaren hiel hy Israel in slavernije,
Ghelijk ons partije, vol duvelsche treken.
By David moegdy oock wel zijn gheleken,
Die, nae Schriftuers spreken, Goliath bracht ter doot;
Ghelijck Samson hebdy Godts leet gaen wreken,
Godts cracht onbesweken bleef u by ter noot;
Al hebdy met hem ghestort u bloet seer root,
In Abrahams schoot quamt ghy door dit cruys; –
Lof! blijschap en glorie van tBourgoensche huys.

Den verloochenden Catholijck hebdy niet ghespaert,
Mathatias’ aert thoonde ghy midts desen.
Den vos Herodes, die met fortse Heer wert verclaert,
Heeft nu zijn deel ghepaert, daer hy blijft verwesen;
Boven Marcus Curtius zijdy weert ghepresen,
Die Roomen heeft ghenesen, als ridder vaillant,
Springhende in den put des doots, so wy lesen,
Waer door is gheresen ghesontheyt telcker cant;
Als Caius Mutius men u volstandich vant,
Afbrandende sijn hant, die Porsena hadde ghemist,
Segghende: noch dry hondert isser van sulck verstant,
Dies Porsena sant, en heeft nae peys ghevist;
Maer ghy Baltazar hebt den rechten man betrist,
So ghy te voren wist, die ‘t gheloof bracht tot gruys,
Lof! blijschap en glorie van tBourgonsche huys.

Jeraboam eerghierich, van herten obstinaet,
Vercocht om te doen quaet, in dese landen:
Die heel Belgis heeft doen sondighen, vroech en laet,
Binnen vol van haet, het hoofd der vyanden,
Heeft Godt gheslaghen door Baltazars handen,
Tot zijnder schanden, en een eewich verwijt.
Antiochus dede niet dan moorden en branden,
Rooven dierbaer panden, tot Gods eere ghewijt;
De wortel van boosheyt, in onsen tijt,
Is bleven in den strijt, door Gods ghehinghen:
Den versteenden Pharao zijn wy nu quijt,
Hy blijft ghecastijt, die Gods volck wou dwinghen.
Dus laet ons met Moyses eenen lofsanck singhen,
Segghen onderlinghen, met een accoort ghedruys:
Lof! blijschap en glorie van tBourgonsche huys.