Het verbond der edelen 1566

De verbonden edelen betreden het paleis van de landvoogdes Margaretha van Parma, om haar het Smeekschrift aan te bieden.
Gravure door Frans Hogenberg
Collectie Karel Kinds

Bron

De tekst van het verbond der edelen, 1566.

Vindplaats

Pieter Christiaensz. Bor, Oorsprongk, begin, en vervolgh der Nederlandsche oorlogen, beroerten, en borgerlyke oneenigheden (4 dln., Amsterdam, 1679-1684) I, 974-975.

Tekst

Eenen yegelijken zy kundig die desen tegenwoordigen brief sullen sien ofte horen lesen, dat wy hier onderschreven, hebben behoorlijk en ten vollen veradverteert en geinformeert geweest, hoe dat een hoop vreemdelingen, en geensins geaffectioneert ten welvaren van den lande van herwaerts-over, niet tegenstaende datse geen grote sorge hebben van de eere en glorie Gods, en ook mede van het welvaren van de gemeente, maer alleen soeken te versaden haer eigen ambitie en gierigheit, ja al ist tot kosten van den coning en van alle sijne ondersaten, nochtans voor haer nemende valschelijken de grote affectie die sy hebben tot onderhoud van het catholijke geloof, en de eendrachtigheit van ‘t gemeen volk, hebben so veel verworven van sijne majesteit, door middel van schoon bewijs en valsche onderwijsinge, dat hy hem heeft laten persuaderen, te willen tegens sijnen eed en hope, in de welke hy ons altoos heeft onderhouden, niet alleenlijk geensins versoeten, de placcaten eertijds gemaekt op te religie, maer de selve mede te reforceren en sterker te maken, en besonder in te brengen met alle gewelt d’Inquisitie, de welke niet alleenlijk en is onrecht en contrarie allen rechten geestelijken en wereltlijken, en verre te boven gaende de aldergrootste barbarye die oit gepractiseert is geweest onder de tyrannen, maer ook sulke dat sy niet en souden mogen dan te strecken tot groter oneere des naems Gods, en tot een geheele verderffenisse en desolatie van dese gansche Nederlanden: also dat onder het dexel van valsche hypocrisie of geveinstheid van sommige, sy souden te niet te doen alle ordonnantien en policien, souden krenken alle autoriteiten en machten van alle oude wetten, costumen en ordonnantien, over lange van allen ouden heerkomen gepractiseert, souden ook weg nemen, om vryelijk in de Staten van den lande te spreken, souden te niet doen alle oude privilegien, vryheden, immuniteiten, souden ook niet alleen maken de borgers en inwoonders van dese landen eeuwige en ellendige slaven van de inquisiteurs, volk van geender estime, maer onderbrengende sonderlinge d’overheid, officieren, en alle den adel in de genade van haer doorsoekinge en visitatie, en eintelijk souden stellen alle goede en getrouwe ondersaten van den coning in merkelijke en continuele periculen van haer lijf en goet. Door welke middelen niet alleen de eere Gods, en het heilige catholijke geloof (‘t welk sy luyden nemen voor te staen) soude grotelijk wesen geinteresseert, maer ook de majesteit van den coning ons hooft, souden wesen vermindert, en hy in groot afiet en perijkel om te verliesen alle sijnen staet, ter oorsake dat de gewoonlijke treffelijke hanteringe en koopmanschappen souden cesseren en stil liggen, d’ambagten te niet gebracht, de garnisoenen en de frontier-steden weinig versekert, het gemene volk altijd gemuteert tot contumelie en muterie: met ten kortsten, en souder niet konnen navolgen, dan een afgryselijke confusie en ongeregelheit in alle dingen. Wy, hebbende alle dese saken wel gewichtigt, en rypelijk geconsideert, en voor oogen nemende de beroepinge tot welken wy zijn geroepen, en tot het devoir of behoren, tot welke getrouwe vassalen van sijn maj. en sonderlinge de edelluiden, zijn gehouden (de welke in dese sake zyn assisterende sijn voorseide maj. om door haer gerede en williglijke diensten te mainteneren en voor te staen sijn autoriteit en grootheid int voorsz, en welvaren van ‘t land,) hebben geacht, en noch mitsdesen achten, dat wy onse behoren niet en mogen voldoen, dan alleenlijken wederstaende en tegenkomende de voorsz inconvenienten, mits ook soekende om te voorsien tot versekertheid van ons lijf en goet: ten einde om niet uitgeset te wesen tot een aes ofte roof van alsulke, de welke onder het dexel van de religie hen selfs souden willen rijk maken met ons goet en bloet, door welke redenen wy hebben gesloten, en met gemeerder stemmen voor genomen, om te maken een heilige en uiterlijke confederatie en alliance, belovende en ons verbindende d’een aen d’ander met solemnelen eede, om te wederstaen met alle onse macht de voorsz Inquisitie, dat de selve Inquisitie niet en sal worden ingevoert in eeniger manieren, het zy heimelijk of openbaer, het zy onder wat dexel, coleur of naem het soude mogen wesen, alwaer ‘t onder ‘t dexel van Inquisitie, visitatie, decreten of placcaten, of eenigsins anders: maer om deselve alles te niet te doen, en grontlijk uit te roeijen, gelijk een moeder, begin, en oorsake van alle ongerechticheid en ongeregeltheit, bysonder hebbende voor oogen die van het coninkrijk van Napels, de welke so veel hebben verworpen, tot groter vertroostinge van haer land. Protesterende niettemin in goeder conscientien voor God en allen menschen, dat wy niet van meeninge zijn in geenderhande manieren iet te attenteren of ter handen te trecken eenige saken, welke souden mogen strecken tegens de eere Gods, of tot verminderinge van de grootheid en maj. van den coning, of sijne staten, maer ter contrarie dat onse voorseide intentie anders niet en is, dan alleenlijken om voor te staen den coning en sijnen staet, en om te bewaren alle goede orderen en policien, wederstaende so veel wy sullen kunnen alle seditie en oproerte van de gemeente, monopolien en partialigheden. Welke confederatie en alliantie wy hebben gelooft en gesworen, en als noch beloven en sweren t’onderhouden geheel vastelijk en onverbrekelijk, eeuwelijk en tot allen tijden continuelijken so lang als ons ‘t leven duert, nemende den almogenden God tot getuige op onse conscientie, dat wy noch met werken, noch directelijk noch indirectelijk, met onsen weten of wille niet en sullen hier tegen contrarieren of tegens doen, in eniger manieren, en om de selve confederatie en alliantie te ratificeren en stedes te maken int eeuwig: wy hebben gelooft, en geloven mitsdesen, de een den anderen alle assistentie met lijf en goet, als broeders en getrouwe gesellen, die handhoudende d’een aen d’ander, dat niemand van de onse of van onse geconfedereerde sal worden ondersocht, onteert, getormenteert, of vervolgt, in geender wijse, noch aen lijf noch aen goet, om eenige respecten spruitende uit te genoemde Inquisitie, of eenigsins gefondeert op de placaten, tenderende tot deselve, of ter oorsake van deser onser confederatien. En so verre daer eenige molestatie of persecutie valt aen eenige van onse broeders en geallieerde, van wien en in wat manieren ‘t selve soude mogen geschien: so hebben wy gelooft, gesworen, geloven en sweren hem te assisteren in sulke, also wel met onse goeden (ja dat meer is, met alles wat in onse macht is) sonder iet te sparen, of eenige exceptie of subterfugie, hoe die soude mogen wesen, alles also of voor ons eygen persone ware, verstaende en bescheiden wel uitdruckelijken, dattet ons niet sal vorderlijk zijn, om ons te willen exempt maken, of vry en ontbonden achten van dese onse voorseide confederatie, wanneer de selve vervolgers of molestateurs souden willen bedecken haer persecutien onder een ander coleur of pretext, gelijk of sy niet en pretendeerden dan alleen te straffen de rebelligheid, of andere diergelijke dekselen hoe die souden mogen wesen, als ons metter waerheit blijkt dat diergelijke occasien zijn geprocedeert of gekomen uitte boven-geschreven saken, also dat wy mainteneren en verstaen, dat in die en diergelijke saken niet en mach geimputeert worden eenige crime van rebelligheit, gemerkt dat die oorsake procedeert uit eenen heiligen yver en loflijke begeerte, om voor te staen de glorie Gods, en de maj. van den koning, en tot ruste van de gemeente, en versekeringe van ons lijf en goet: welverstaende nochtans, en belovende d’een d’ander, dat een yeder van ons in dergelijke exploicten hem gedragen sal tot gemeen advijs van alle de broeders en verbond-genoten, of aen de gene, die daer toe sullen wesen gedeputeert, ten einde dat de heilige vereeninge onder ons zy gemainteneert en onderhouden, en ‘t selve dat gedaen word by gemene consent en stemmen, mach wesen so veel vastiger en bestendiger, in tuigenisse van welker confederatie en alliantie, wy hebben aengeroepen, en aenroepen den alderheyligsten God, schepper des hemels en der aerden, als een richter en ondersoeker onser conscienten en herten, de welke siet, kent, en weet dit onse voornemen en resolutie also te wesen, den selfden biddende ootmoedelijk, dat hy ons door sijne kracht van boven wil onderhouden in een vaste stantachtigheid, en ons also wil geven eenen geest der wijsheit en discretie, om also versien wesende van goeden en rijpen raed, ons voornemen mach wesen voleind tot een goet geluckig einde, d’welk hem selven sal dragen tot de glorie van sijnen naem, tot dienst van de coninklijke maj. tot vrede en ruste van het gemene welvaren, en tot saligheit van onse zielen, Amen.