Bestuur der districten van Holland – de baljuw
Het landschap was verdeeld in baljuwschappen, die in het oude Noord-Holland ongeveer dezelfde omvang als de latere waterschappen hadden. De baljuw was oorspronkelijk de vertegenwoordiger van de landsheer of van diens stadhouder, en had binnen zijn gebied gelijke bevoegdheid als de laatste over de gehele provincie. Van die macht was, buiten de rechtsmacht, niet veel meer overgebleven dan de politie en het maken van keuren, onder zekere bepalingen, in samenwerking met de welgeboren mannen.
Aan het gebied van de baljuw waren de steden en de vrije heerlijkheden, die een afzonderlijk gebied vormden, onttrokken. Het baljuwschap omvatte verschillende schoutambachten, waarin de schout, naast zijn rechterlijke functie, ook de politie had waar te nemen. In vele van die ambachten was het schoutambt erfelijk aan zogenaamde ambachtsheren toegekend.
Voor verdere toelichting zie: [Thorbecke]/Fruin/Colenbrander,
Staatsinstellingen (ed. 1922), 66-71.