Het jaar 1648 was een vredesjaar voor Europa. Twee steden in Westfalen waren gedurende enkele jaren het centrum van intensieve en langdurige vredesbesprekingen. Met de Vrede van Osnabrück of Westfalen kwam een einde aan de Dertigjarige Oorlog (1618-1648), die Duitsland grotendeels in de as had gelegd. Bij de Vrede van Münster erkende de koning van Spanje, Filips IV, de Republiek der Nader Geünieerde Provinciën als een soevereine, vrije staat. Tachtig jaar had de krachtmeting tussen de toen machtigste staat van de christenheid en de opstandelingen in de Nederlanden geduurd. Aanvankelijk had men de oppositie en de ongeregeldheden als `troubles’ aangeduid, wat weldra plaats maakte voor de `guerra de Flandes’. Vlaanderen was immers de pars pro toto waarmee Spanje de verre onbekende landen in het Noorden aanduidde. Als Holland raakte de nieuwe, onafhankelijke staat bekend, ook een pars pro toto, maar nu een voor slechts de noordelijke helft van de Nederlanden. De Vrede van Münster bevestigde de grenzen tussen de Republiek en de Koninklijke Nederlanden zoals die tijdens de oorlog waren ontstaan en die in grote lijnen overeenkomen met de huidige grens tussen Nederland en België.
De vredesonderhandelingen waren moeizaam verlopen. Telkens wanneer gedurende de tachtigjarige strijd pogingen waren gedaan om tot een vergelijk te komen tussen koning en rebellen, was dat afgeketst op de halsstarrigheid van de koning – eerst Filips II (1555-1598), daarna Filips III (1598-1621), tenslotte Filips IV (1621-1665). Zij wensten immers geen concessies te doen op het punt van de religie: de protestanten of ketters dienden te vertrekken, waarna de vorst zijn landen weer grootmoedig in zijn bezit zou ontvangen. Toch was de strijd niet alleen om de godsdienst gevoerd. De Staten van de verschillende gewesten verzetten zich bovendien tegen het vorstelijk absolutisme zoals dit door Filips II belichaamd werd: zij wensten de traditionele vormen van medezeggenschap te behouden zoals die in de middeleeuwen waren gegroeid. Bovendien moest de regering het land besturen in overeenstemming met de eigen belangen van de steden en gewesten en deze niet ondergeschikt maken aan de Europese, dynastieke politiek van het Habsburgse huis.
Het feit dat Filips IV in 1648 tot een vergelijk kwam met de opstandelingen, of beter gezegd: hun kleinkinderen, wil niet zeggen dat hij tot inkeer was gekomen. Hij moest zich voegen uit politieke en militaire noodzaak naar de wensen van de Republiek. De koning erkende de onafhankelijkheid van het (Noord-)Nederlandse grondgebied in Europa en in de Indische bezittingen. Bovendien stemde hij toe in de handhaving van de gesloten Schelde. Madrid had zelden of nooit met de belangen van Brussel rekening gehouden en offerde deze ook thans op aan haar eigen belang. Daarmee bevestigde de Vrede van Münster als het ware nog eens de gerechtvaardigdheid van het fundamentele bezwaar van de vrije Nederlanden tegen het bewind van de koning.
Toch was ook voor de Republiek, die rond het midden van de zeventiende eeuw haar `Gouden Eeuw’ beleefde, de vrede een dringende noodzaak. De financiële lasten wogen loodzwaar op de begroting van de Staat. De kooplieden in de steden, dragers van de handelsnatie, ijverden al jaren voor de vrede. Tegenover zich vond zij de voorstanders van de oorlog: de predikanten en de stadhouder. De stadhouders Maurits (1585-1625) en Frederik Hendrik (1625-1647) hadden de militaire veiligheid van de Staat verzekerd: het bezit van de Nederlandse steden en gewesten ten Zuiden van de grote rivieren was te danken aan het militair beleid van de Nassause broers. In 1637 betekende de verovering van Breda de laatste grote verovering van de stadhouder; daarna volgden nog enkele kleinere vestingen, maar na een van zijn laatste, vergeefse veldtochten verzuchtte de oude stadhouder: `Het is Vrede’.
Die Vrede was om redenen van binnen- en buitenlandse politiek moeilijk tot stand te brengen. Bij het aangaan van de vredesonderhandelingen wreekte zich het gebrek aan eenhoofdig gezag in de Republiek, maar dat was nu juist een van de redenen geweest waarom men de strijd was aangegaan. De gehechtheid van elk der provincies en stemhebbende steden aan medezeggenschap op het regeringsbeleid had nu tot gevolg dat allen mochten meestemmen inzake oorlog en vrede. Het gewest Zeeland was fel tegen de vrede gestemd. Allereerst vreesde het voor zijn militaire veiligheid. Veel meer homogeen calvinistisch dan het libertijnse Holland wenste het mede om godsdienstige redenen de strijd voort te zetten. Bovendien waren velen in Zeeland actief of financieel betrokken bij de lucratieve kaapvaart van de West-Indische Compagnie op Spanje. Deze ideologische en economische motieven hebben Zeeland tot het laatst toe weerhouden van ondertekening van de vrede.
Wat de buitenlandse politiek betreft, deed zich een complicatie voor in de verhouding met Frankrijk. In 1635 hadden de Republiek en Frankrijk een verdrag van wederzijdse bijstand ondertekend, gericht tegen Spanje en de Koninklijke Nederlanden. Daarbij had de Republiek zich verplicht geen vrede te sluiten zonder het `avis’ van de Franse kroon. De Nederlanders interpreteerden dit als het horen van de `mening’ van Frankrijk; de Fransen daarentegen meenden dat de Republiek geen vrede met Spanje mocht sluiten zonder de `instemming’ van Frankrijk. Tot het einde toe heeft Frankrijk geprobeerd de Republiek van het sluiten van de vrede af te houden, hetzij door diplomatieke druk, hetzij door omkoping van Nederlandse gezanten. Ook na het sluiten van de vrede zetten de Fransen hun lobby voort: in de jonge, ambitieuze stadhouder Willem II (1647-1650), vonden zij een willig oor voor hervatting van de strijd tegen Spanje. Uiteindelijk heeft de financiële noodzaak de Republiek tot een eenzijdige vrede met Spanje doen besluiten.
Toen de Vrede officieel in de steden en gewesten van de Republiek werd afgekondigd, gebeurde dit inderdaad met feestvertoon en vreugdevuren. Een enkele stad onthield zich daarvan, bijvoorbeeld de stad Leiden in Holland, omdat zij van de vrede een herleving van de textielnijverheid in de Koninklijke Nederlanden vreesde, ten koste van haar eigen belangen in deze sector. Maar ook thans, in 1998, is het feestvertoon gematigd. Toen ook Spanje de Republiek de jure erkende, kreeg deze haar plaats in het formele, politieke concert van Europa. Kwesties van préséance behoorden dan ook tot de vele discussiepunten in Münster. Sommigen kwalificeren de vredessluiting als de geboorte-akte van de staat. Dat is formeel juist, mits men bedenkt dat deze akte dan tachtig jaar na de geboorte van de staat werd getekend. De facto nam de Republiek al enkele decennia een gerespecteerde plaats in op de politieke kaart van Europa. In de jaren die op de Vrede van Münster volgden, kwam voor de strijd tegen Spanje die tegen Engeland in de plaats. Tegelijkertijd verloor Spanje haar dominante positie aan Frankrijk. In 1672 zag de Republiek zich eerst overvallen door Frankrijk, Engeland en de bisschoppen van Münster en Keulen. Vervolgens stond zij in de persoon van stadhouder Willem III aan het hoofd van een anti-Franse Europese coalitie. In die eeuw vol spectaculaire gebeurtenissen verdween een formele erkenning van de staat niet uit de rechts- en geschiedenisboeken maar wel uit de volksverbeelding. Zo is het ook thans: het verloop van de Tachtigjarige Oorlog heeft nu eens deze, dan gene stad tot het middelpunt van de strijd gemaakt. Aldaar wordt die strijd hetzij jaarlijks, hetzij bij eeuwfeesten herdacht: de inname van Den Briel door de Watergeuzen (1572), het beleg en de val van Haarlem (1573), het beleg en het ontzet van Alkmaar (1573) en van Leiden (1574), de verrassing van Breda door het turfschip (1590), het beleg van Den Bosch (1629) en Maastricht (1632), spreken veel meer tot de verbeelding dan het sluiten van de vrede. In Den Briel, Alkmaar en Leiden zijn 1 april, 8 resp. 3 oktober de jaarlijks terugkerende herdenkingsdagen van de strijd uit de Tachtigjarige Oorlog. Een nationale feestdag herinnert niet aan de strijd tegen Spanje. De veel recentere Duitse bezetting heeft van bevrijdingsdag 5 mei een nationale feestdag gemaakt. Maar daarnaast fungeert in Nederland koninginnedag als de nationale feestdag. In die hulde aan het Oranje-huis ligt de herinnering besloten aan oorlog en bevrijding, niet alleen in het recente verleden, maar ook in de zestiende en zeventiende eeuw. Onder prins Willem van Oranje was immers in 1568 de Tachtigjarige Oorlog begonnen waaraan een einde kwam met de Vrede van Münster.
Beredeneerde opgave van literatuur.
Het standaardwerk over de totstandkoming van de vrede blijft: J.J. Poelhekke, De vrede van Munster (‘s-Gravenhage 1948). In augustus 1996 organiseerde de Katholieke Universiteit Nijmegen een groot congres betreffende het tijdvak van de Vrede in al zijn aspecten. De bijdragen verschenen als een thema-aflevering van De Zeventiende Eeuw 13 (1997), nr. 1, een rijke en aan te bevelen bundel. Een goede introductie is de bondige verhandeling van S. Groenveld, T’is ghenoegh, oorloghsmannen. De Vrede van Munster: de afsluiting van de Tachtigjarige Oorlog (Den Haag 1997). Verschillende tentoonstellingen in Nederland zijn begeleid door uitstekende catalogi en monografieën. De politiek staat centraal in: Jacques Dane (red.), 1648 Vrede van Munster, feit en verbeelding (Zwolle 1998). De militaire geschiedenis wordt uitgediept in: J.P. Puype, A.A. Wiekart, Van Maurits naar Munster. Tactiek en triomf van het Staatse leger (Delft 1998). De verbeelding in de schilderkunst van de strijd te land was tot voor kort veronachtzaamd; de Hollander had traditioneel meer oog voor de strijd ter zee. Die wanverhouding is nu gecorrigeerd met: Michiel van Maarseveen, Beelden van een strijd (Zwolle 1998). Voor de bijzondere positie van Zeeland: J.H. Kluiver, De souvereine en independente staat Zeeland (Middelburg 1998).
Bijschrift bij de illustratie: Gerard Ter Borch, `De bezwering van de vrede tussen de Nederlanden en Spanje te Münster, 15 mei 1648′ (Londen, The National Gallery). Links heffen de zeven Nederlandse afgevaardigden de hand, rechts leggen de twee Spaanse gezanten de hand op de bijbel.