Zes van de voornaamste privileges van Brabant
1555 en vroeger
Bron : Ses van de voornamelijkste previlegien van die van Braband
Toelichting : Het behoud van de privileges was voor de geestelijkheid, edelen en burgers van de Nederlanden een telkens terugkerend onderwerp in de onderhandelingen en de strijd met de landsheren. Wat deze privileges specifiek inhielden was lang niet altijd duidelijk. Zeker bij het bredere publiek bestonden daaromtrent de wildste voorstellingen. Strikt genomen ging het om de privileges van Braband, die de andere gewesten voor het gemak ook maar op zichzelf toepasten. Om een korte samenvatting te geven van wat de privileges inhielden, gaf Pieter Christiaensz. Bor in zijn geschiedwerk toch maar eens een samenvatting, niet verzwijgende dat het alleen om voor Brabant geldige privileges ging.
Vindplaats : Pieter Christiaensz. Bor, Oorsprongk, begin, en vervolgh der Nederlandsche oorlogen, beroerten, en borgerlyke oneenigheden (4 dln., Amsterdam, 1679-1684) I, 19.
En na dien dikwils in desen verhael sal gemaekt werden van de privilegien en vryheden der Nederlanden, heeft my niet buiten materie gedacht te zijn, so ick een weinig daer van alhier vermaende. Die van Braband zijn voornamelijk met ses schone privilegien versien en van hare land-fursten beschonken en begiftigt, beneffens meer andere, welke privilegien haer ook ‘t meestendeel de andere provincien beroemen te hebben.
De eerste is: dat de land-furst den geestelijken staet niet meerder verhogen en mach, dan van ouds gebruykelijk, en van den fursten geset is geweest, ten zy dan sake dattet door die andere twe Staten, namelijk: die van adel en der steden mede bewilligt werde.
2. Dat de furst geen zijnder onderdanen, of vreemde inwoonder, burgerlijker of kriminalischer wijse vervolgen en mach, dan alleen door ordentlijke en vrije opentlijke iustitie en landsgerichte, aldaer de misdader met hulpe der advokaten sich verantwoorden en beschermen mach.
3. Dat de furst geen tribuit noch schattinge op zyn onderdanen leggen, noch iet nieus aenrechten en mach sonder bewillinge van den Staten des lands.
4. Dat de furst geen vreemd of uitlants officier in Braband en mach stellen, uitgenomen eenige kleine exceptien: namelijk int Hof mach hy onder de raets-heeren twe vreemde, doch van de selve spraek setten, desgelijx so mach een die niet uyt Braband geboortig is, doch mits dat hy een tijd lang een vrye heerlijkheit beseten heeft int selve Hof, president werden.
5. Als de furst de Staten t’samen beroept om iet, ‘t sy geld, hulpe of iet anders van haer te vorderen en begeren, die van Braband, noch ook d’andere Staten der landen, en zyn niet gehouden buiten haer land te reisen noch gene saken daer buiten zynde te besluiten.
6. So verre de Furst hare privilegien wil breken door gewelt of andersins, so werden die van Braband na ordentlijke gedane protesten, van haren gedanen eed en huldinge ledich en vry, en mogen als vrye, ledige en onverbondene na haer gevallen voornemen ‘t gund hem beste dunkt.