Het kasteel te Keppel werd eind september 1581 door Staatse troepen ingenomen. De boeren uit de omgeving hadden hun bezittingen in het stadje gebracht, kerk en huizen waren vol met bedden, kleren en kasten. De verovering ging gepaard met plundering, zodat de plattelandsbevolking alles verloor. Op Sint Maarten (11 november) werd het kasteel weer door de Spaanse partij heroverd door aan de achterzijde het slot binnen te dringen. Daarbij vielen vele slachtoffers onder de verdedigers en de binnen Keppel gevluchte boeren. Een maand later sloot Frederik van Pallandt, heer van Keppel, een verdrag met Verdugo, de Spaanse veldheer. Het huis Keppel zou Spaans garnizoen innemen, bestaande uit 30 man voet- en paardevolk. Een jaar na hun eerste geslaagde overval herhaalden de Staatse troepen deze: op 30 september 1582 werd het kasteel opnieuw door hen ingenomen en verwoest. Frederik van Pallandt werd gevangen genomen en verbleef gedurende drie jaren in Grave , vervolgens nog in ‘s-Gravenhage, Veere en Rammekens, om tenslotte te worden vrijgelaten. Zijn kasteel en andere bezittingen vond hij vernield en verbrand terug. In de jaren 1592/1595 ontving hij zijn eigendomsrecht terug van de Staten-Generaal op voorwaarde dat hij zijn zoons uit de dienst van de vijand zou halen. Hij en zijn zoon Jan, die hem opvolgde als heer van Keppel, herbouwden het kasteel dat in 1615 weer gereed kwam.
Uit: H. Stam, Kleine geschiedenis van Hummelo en Keppel (Zutphen : De Walburg Pers, 1987) 56-57.
literatuur
De Heeren en de Heerlijkheid van Keppel / P. Nijhoff. – Te Arnhem : Bij Is. An. Nijhoff en zoon, 1853. Overdruk uit: Bijdragen voor vaderlandsche geschiedenis en oudheidkunde ; dl. 11.