1634


Aen alle Honde-slagers en Hondebeuls, Bont-
genotten van ‘t hondekot, etc. Liefhebbers
van de vrye honde-jacht.

Uit: Vondel, Werken , III, 408.

Door Joost van den Vondel
Schout Bondt op ‘t hondekot gezeten,
Laat alle honde-melkers weeten,
Dat Tyter moet begraven zijn,
Dat hy sal schencken koeck en wijn,
En met sijn rekels en sijn fielen,
Begieten ‘t graf der honde-zielen,
En sloberen uit het rijnsche vat,
En slaan een oxhooft wijns in ‘t gat.
De naaste Bloet-hondt wort gebeden
Met rouw-bandt achter ‘t lijck te treden,
Daar Spier en Bout toe is verplicht,
Al zou het Kerkhof zyn ontsticht,
Ook sal men in de deur opknoopen
Die ongelesen mee durf loopen.

Wie eerst komt te begraeffenis,
En krijgt van rouw de kouwe pis,
Dien zullen de Hont-gravers Heeren
Het aldervetste kalf vereeren,
Gespoogen met de meeste schandt
Van ‘t aldergrootste beest van ‘t landt,
‘t Welk soo beslobt, beslikt gaat strijcken,
Dat het geen mensch meer mach gelijcken.

Nu leit Bont
Als een hondt
Kort in’t kot gebonden,
Kleyn en groot
Doopt hem, doot-
graaver van de honden.

Saxo Grammaticus

Gedrukt by Ioseph van der Nave,
Verlooren drukker van Schouts Hondt,
Die geen goe muts en heeft op Bont,
Om dat hy niet mocht gaan te grave.
En zetten ‘t kruixken aan de mondt,
En drinken meed sijn buixken rondt.

Dit heeft onsen Poët gemaakt ten tijde
van Tyters begraaffenis.