Johannes le Francq van Berkheij (1730-1812) was de zoon van een Leidse
wolscheider die het tot lector in de Natuurlijke Historie bracht in de
universiteit van zijn geboortestad. Le Francq was een fervent lid van
dichtgenootschappen en een bewonderaar van Vondel. Hij was aartsconservatief en zijn leven lang een felle oranjeklant en daarmee een doodsvijand van de patriotten.
In de morgen van 4 oktober 1774 droeg Le Francq in de Gasthuiskerk aan de Breestraat (nu bekend als de Waalse kerk) zijn dichterlijke redevoering of retorische dichtwerk Het verheerlyckt Leiden voor. Dit is zijn beroemdste gedicht geweest. De door hem voorgedragen gruwelen die de bevolking van Leiden tijdens de Spaanse belegering moest ondergaan, werden door kapelmeester Vermeulen ingeleid met een Spaanse oorlogsmars, waarbij de luisteraars de schrik om het hart sloeg. Toen Le Francq aan het eind van zijn voordracht was, stroomden bij jong en oud de tranen uit de ogen van pure vaderlandsliefde, wat op de dichter zelf een grote indruk maakte. Zijn lofzang op Leiden bestaat uit zo’n 1600 alexandrijnen De geschiedenis van de stad wordt vanaf de Romeinen tot aan 1774 verteld. De hoofdmoot van Het verheerlyckt Leiden wordt gevormd door het dramatische verhaal over het beleg (1574). Onderstaand fragment gaat over de intrede van de geuzen in het bevrijde Leiden en over de effecten van de uitdeling van haring en wittebrood aan de hongerige bevolking.
Het verheerlyckt Leiden
1 Manhaftigheid treedt voort, door ‘t slibber der moerassen,
Kletsvoetend naar de vloot, aan Lammenswater-plassen;
Verlangen stak van ver haar armen uit;
De Zege omhelsde haar, terwijl het schel geluid
5 Der vreugde-zangen klonk in ‘t oor der Leydenaaren:
Triumph, Oranje! Ja, Triumph! Wij zijn gered!
Triumph, ô van der Werf! Ons Leyden is ontzet!
De blijdschap gilde ‘t uit; het bloed sprong op in de adren.
Triumph, ô van der Does! Triumph, ô Burgervadren!
10 Uw deugd zij eeuwig dank; God hoorde uw smeek-gebed,
Want Valdes is gevloôn, en Leyden is ontzet.
Men zag de gulle Vreugd, bij ‘t nadren der galeiën,
De vreugde-tranen uit haar lagchende oogen schreiën:
Verwinning danste op ‘t dek, en achtbre Zegepraal
15 Stondt, staatlijk, op de plecht van Zeelands Admiraal!
Matroos liet van de steng victorie-wimpels waaiën,
En, onder ‘t blij hoezee, het ronde mutsje draaiën;
De halve maanen zag men blinken op den hoed.
Van ‘t zee-volk, dat, ten spijt van Spanjes overmoed;
20 De voorhuid eerder door den Turk wou doen besnijden,
Dan Rome’s vloekjuk op den Zeeuwschen nek te lijden:
Matroos, die om het spit zijn ankertouwen wondt,
Rukt met het anker ‘t schut der Vrijheid van den grond:
Leidse bevolking haring en wittebrood uitdelen.
25 Een ander ziende ‘t volk, van honger uitgelaaten,
Ontkuipte in ‘t duffe ruim de volle haringvaten,
En greep het teeken aan van zijn behoudenis:
De rechterhand nam ‘t brood, die linker hieldt den vis.
Men reikte ‘t Nooddruft toe, die in deeze oogenblikken,
30 Er meenig in den brok door ‘t schrokken zag verstikken;
En hij, die ‘t leven hadt bewaard in hongers-nood,
Vondt in den overvloed, door gulzigheid, den dood.
r. 11 Valdes: Francisco de Valdez, Spaanse legeraanvoerder die Leiden belegerde in 1574
r. 14 Verwinning: overwinning
r. 16 Steng: rondhout met vierkant onder- en boveneinde, dient tot verlenging van de mast. Ook mast of spies die op de mast werd gezet om een hoger zeil te voeren.
r. 18 De halve maanen : vandaar ook in die tijd de leuze: Paaps!
r. 23 Schut der Vrijheid: de bescherming van de vrijheid
r. 25 uitgelaaten: door het dolle heen
r. 26 duffe: bedompt
r. 27 teeken: bewijs, blijk
r. 27 behoudenis: redding
r. 29 ‘t nooddruft: de etenswaren nodig om te overleven
r. 30 brok: hap eten, stuk voedsel.
Uit: Joannes le Francq van Berkheij, Het verheerlyckt Leiden, bij het tweede eeuwgetyde van deszelfs heuchlyk ontzet, in den jaere MDCCLXXIV in dichtmaat uitgesprooken, in de Gasthuis kerk dier stad, op den vierden van wynmaand MDCCLXXIV . Leiden 1774.