Circa 1545 – Arnhem 18 oktober 1589
Na de dood van zijn vader Gumprecht in 1555, werd Adolf onder de voogdij van Hermann van Neuenahr (1520-1578), een achterneef van zijn vader, gematigd protestant opgevoed. Hermann was getrouwd met Magdalena van Nassau, een halfzuster van Willem van Oranje. Om de territoria van de familie bij elkaar te houden huwde Adolf in 1569 de veel oudere Anna Walburga van Neuenahr (1522-1600), de weduwe van de geëxecuteerde graaf van Horn. Zij was de zuster en erfgenaam van zijn voogd Hermann en overtuigd calvinist. Mede onder haar invloed werd Adolf ook calvinist. Het kernbezit van de familie was vooral Moers, Krefeld en Friemersheim, gelegen op de linkeroever van de Rijn nabij Duisburg. Uit de nalatenschap van de graaf van Horn in de Nederlanden kwamen Altena en Weert erbij. Verder erfde Adolf het ambt van erfhofmeester en de Erbvogtei in het aartsbisdom Keulen. In 1582-1583 had Adolf een belangrijke rol in de protestantisering van het aartsbisdom door keurvorst- aartsbisschop Gebhard Truchseß van Waldburg. Gebhard benoemde Adolf tot zijn opperbevelhebber en plaatsvervanger in het aartssticht. Het optreden van de calvinistische aartsbisschop vormde de aanleiding voor de Keulse Oorlog (1583-1588). De strijd liep niet voorspoedig voor de calvinistische partij en kostte Adolf al zijn vermogen. Gebhard ging al in 1584 in ballingschap in Delft.
Anna Walburga vestigde zich in juli 1584 in de relatieve veiligheid van Arnhem. Adolf was in mei door de Gelderse landdag, op aandringen van Oranje en de Staten-Generaal, gekozen tot stadhouder van Gelre en Zutphen. Datzelfde jaar nog volgde de benoeming tot stadhouder van Overijssel. Nadat de stadhouder van Utrecht, de heer van Villers, krijgsgevangen was geraakt, kreeg Adolf in september 1585 ook deze provincie onder zijn hoede zolang Villers afwezig was. De strijd om het aartsbisdom Keulen, strategisch zeer belangrijk voor de opstandige gewesten, versmolt daarmee met de strijd in de Nederlanden. Als opperbevelhebber in de oostelijke provincies klaagde Adolf over het gebrek aan troepen, maar vooral over de slechte betaling van de soldaten die er waren en van zijn eigen traktement. De vrees voor wangedrag van de garnizoenen en de mogelijkheid dat ze steden aan de vijand zouden overgeven, komt veelvuldig naar voren in Adolfs correspondentie. Offensieve acties met de slecht betaalde troepen waren al helemaal moeilijk. Veel successen vallen er dan ook niet te melden in deze jaren. In mei 1585 wist Adolf de stad Neuss in te nemen en ruim een jaar te houden. In hetzelfde jaar bewerkstelligde Adolf de terugkeer van Maarten Schenck van Nijdeggen naar de opstandelingen. Schenck werd Adolfs luitenant in Gelre en Keuls veldmaarschalk.
De Habsburgse legers, nu ook actief in het verdrijven van de calvinistische partij in het aartsbisdom Keulen, rukten steeds verder op. Nijmegen keerde in 1585 terug in de Habsburgse schoot. Het jaar erop ging Venlo verloren voor de Opstand. In januari 1587 gaf de Engelse bevelhebber Stanley de stad Deventer over. Daarna raakte Adolf de steden Geldern (1587) en Wachtendonk (1588) nog kwijt aan de vijand. Zutphen was in 1583 al in Habsburgse handen gekomen en vormde de uitvalsbasis voor raids en plundertochten op de Veluwe en zelfs tot in Utrecht. Door de financiële nood van zijn eigen gewesten was Adolf volledig afhankelijk van Hollandse en Engelse steun. Zelfs de Hollanders en Engelsen slaagden er echter niet in om Zutphen te heroveren in respectievelijk 1584 en 1586. Adolf nam regelmatig aanstoot aan de schending van zijn prerogatieven als stadhouder die de Hollandse bemoeienis met zich meebracht.
Adolf steunde in 1586-1587 aanvankelijk de graaf van Leicester als landvoogd in diens conflict met de Staten van Holland en pogingen om de regering meer te centraliseren. Met Adolfs hulp kreeg de stad Utrecht in oktober 1586 een streng calvinistisch, pro-Engels bestuur. De steun van de stadhouder voor Leicester valt mede te interpreteren als een manier om zijn positie tegenover Holland te versterken. Aanvaringen met de militante calvinisten in Utrecht leidden er echter toe dat Adolf uiteindelijk het pro-Engelse kamp verliet. In oktober 1588 bracht Adolf de gematigde factie terug op het Utrechtse pluche; Leicester had de Nederlanden eind 1587 reeds voorgoed verlaten. Het feit dat de Engelse financiële hulp gebrekkig was en dat hij dus afhankelijk bleef van Hollands geld voor de verdediging van zijn gewesten, zal ook een rol gespeeld hebben in Adolfs draai.
Adolfs verhouding met Holland en de door dat gewest gedomineerde centrale bestuursorganen, bleef echter gespannen. Een goed voorbeeld is zijn verontwaardigde brief aan de Raad van State en de Staten Generaal van 5 juni 1589 (Bor, boek 26, 447). Hij betichtte de Raad hierin van ondankbaarheid jegens hem. Hij had het merendeel van zijn eigen landen verloren en was niet iemand die zijn ‘eygen nut voor sijn eere en het lands beste’ stelde, maar zonder geld voor de troepen en fortificaties kon hij weinig doen. De Raad had makkelijk praten; met papieren en brieven viel niets te regelen. Adolf wist wel wat hij moest doen, maar mensen uitpersen boven hun vermogen, weigerde hij. Het bevel tot opzegging van de sauvegardes en paspoorten vond hij bespottelijk en schandelijk, om nog maar te zwijgen van de erin vervatte hoge straffen voor de inwoners van zijn gouvernementen. Adolf wees er op dat provincies ‘UE. naest geseten’ – en dat was op de eerste plaats natuurlijk Holland – vrijelijk handel dreven met de vijand en dat iedereen die er naar vijandelijk gebied wilde een paspoort kon kopen voor twaalf stuivers, ‘of dit recht is gehandelt, geve ik alle vrienden en verstandigen te bedenken.’
Begin oktober 1589 kreeg Adolf de opdracht van de Staten-Generaal om de door de vijand ingesloten vesting Rheinberg te provianderen. Op zaterdag 7 oktober 1589 spendeerde de stadhouder de dag met het inspecteren van de voorbereidingen hiertoe. In de avond ging hij naar het Hof te Arnhem om, volgens Pieter Bor, ‘sekere niewe inventie en instrumenten van vier-werken’ te bekijken. In de kelder waar ze waren gemaakt, sprong een vonk van een meegebrachte toorts in het buskruit. De resulterende explosie doodde Adolfs hele entourage en de uitvinder. De stadhouder zelf werd zwaar gewond uit het puin gehaald. Hij overleed op de 18 e oktober ,’na lange pijne en siekte’, om vijf uur ‘s ochtends (Bor, boek 26, 478-480).
Historiografie
Adolf heeft niet veel aandacht gehad in de historiografie. Meest krijgt hij slechts een bijrol toegekend in het toneelspel van de Opstand. Wel is hij steeds opgenomen in de biografische naslagwerken. Het oordeel van Van der Aa, Muller en Blok was ronduit negatief. Van der Aa in 1868 noemt Adolf een man die zich door omstandigheden liet beheersen en geen ‘vast karakter’ had. Muller in 1886 kent Adolf, in navolging van Van der Aa, een zwak karakter toe en een geringe begaafdheid voor politiek en krijgszaken. In 1921 volgde Blok volledig het oordeel van Muller en stelde verder dat Adolf een twijfelachtige reputatie naliet. De meest recente biografische schets uit 1999 van Altmann is positiever.
De negatieve oordelen over Adolf komen voort uit diens aanvankelijke steun voor Leicester en de draai die hij daarna maakte. Een sterk ‘nationale’ en hollandocentrische interpretatie van de Opstand was waarschijnlijk ook een factor. Hierin is geen plaats voor Adolfs eigen agenda inzake zijn eer en reputatie, zijn bezittingen en financiën, zijn stadhouderschappen en de verdediging van zijn gewesten en het aartsbisdom Keulen.
De kritische houding van Adolf tegenover Holland speelde ongetwijfeld ook een rol in Bors opinie over hem. Bor vond de stadhouder wat lichtgelovig; Adolf vertrouwde te gemakkelijk mensen die hem naar de mond praatten. Ten slotte was Adolf volgens Bor, die sterk met Holland verbonden was, ‘haest wantrouwich en jalours van syne autoriteyd, doch vruntlik en minlik syns omgaens'(Bor, boek 26, 480).
Erik Swart
24 juli 2020
Archieven
Algemeen Rijksarchief te Brussel, Manuscrits divers (I 115), inv. nr. 2840-2841, correspondentie van Adolf van Neuenahr met verschillende personen (1585-1589).
Nationaal Archief, Den Haag, Archief van de Gecommitteerden naar de Graaf van Nieuwenaar en Meurs, de Staten en de Stad Utrecht, 1588 (3.01.10).
In het Nationaal Archief zijn meer archivalia inzake Adolf van Neuenahr te vinden. Het archief van Johan van Oldenbarnevelt (3.01.14) bevat er flink wat. Verder liggen er wat stukken in de archieven van de Staten Generaal (1.01.01.01 en 1.01.02). Maar zie ook bijvoorbeeld het archief van de heren van Altena (3.19.02: inv. nr. 66-67 en 110).
Buiten het Nationaal Archief ligt er materiaal in Adolfs eigen provincies. Met name in de Gelderse archieven ( https://www.geldersarchief.nl/ ) heeft hij veel sporen nagelaten. In Utrecht ( https://hetutrechtsarchief.nl/ ) en Overijssel( https://historischcentrumoverijssel.nl/ ) is dat in veel mindere mate het geval
Biografische naslagwerken
A.J. van der Aa, Biographisch Woordenboek der Nederlanden XIII (Haarlem, 1868) 226-228: URL: https://www.dbnl.org/tekst/aa__001biog16_01/aa__001biog16_01_0389.php
Allgemeine Deutsche Biographie XXIII (Leipzig, 1886) 484–485 (P.L. Muller): URL: https://www.deutsche-biographie.de/pnd138058644.html#adbcontent
Biographie Nationale de Belgique XV (Brussel, 1899) 723-726 (Ch. Piot): URL: https://www.academieroyale.be/fr/la-biographie-nationale-personnalites-detail/personnalites/adolphe-nieuwenaar/Vrai/
Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek V (Leiden, 1921) 374 (P.J. Blok): URL: https://www.dbnl.org/tekst/molh003nieu05_01/molh003nieu05_01_0497.php
Neue Deutsche Biographie XIX (1999) 109 f. (Hugo Altmann): URL: https://www.deutsche-biographie.de/pnd138058644.html#ndbcontent
Nationaal Biografisch Woordenboek : niet opgenomen.
Literatuur
Arnout van Cruyningen, Stadhouders in de Nederlanden. Van Holland tot Vlaanderen, 1448-1879 (Utrecht 2017).
Els Kloek, ‘Nieuwenaer, Anna Walburgis van’, in: Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland. URL: https://resources.huygens.knaw.nl/vrouwenlexicon/lemmata/data/NieuwenaerWalburgis [13/01/2014].
Jonathan I. Israel, De Republiek, 1477-1806 (Franeker 2001).
Margret Wensky ed., Moers. Die Geschichte der Stadt von der Frühzeit bis zur Gegenwart . 2 dln. (Keulen en Weimar 2000).
Thomas P. Becker, ‘Moers in der Reformationszeit’ (1998), https://www.thomas-p-becker.de/TPB/Geschichte/refmoers.html
Benjamin J. Kaplan, Calvinists and Libertines. Confession and Community in Utrecht, 1578-1620 (Oxford 1995).
F.G. Oosterhoff, Leicester and the Netherlands, 1586-1587 (Utrecht 1988).
Aleid van de Bunt, ‘Adolf van Nieuwenaer en Meurs, stadhouder van Utrecht’, Jaarboekje van Oud-Utrecht (1953) 141-158.
Otto Ottsen, Die Geschichte der Stadt Moers , deel 1 (Moers 1950; herdr. 1977) 75-126.
‘Graaf van Valkensteyn (Oversteyn?) aan Nieuwenaar. Krijgsbedrijven aan den Rijn’, Kronijk van het Historisch Genootschap 17 (1861) 199-202. [brief van 7 oktober 1589 oude stijl]
‘Graaf van Nieuwenaar aan Floris Thin. De turfschepen liggende in de Rheensche Veen te beveiligen tegen den vijand’, Kronijk van het Historisch Genootschap 16 (1860) 363-364.
F.A. Ebbinge Wubben ed., ‘Twee brieven van Adolf graaf van Nieuwenaar’, Kronijk van het Historisch Genootschap 8 (1852) 235-236. [Uit Stadsarchief Hasselt, 20 februari 1586 en 6 augustus 1588]
H.O. Feith ed., ‘Brieven van en aan Adolf graaf van Nieuwenaar, stadhouder van Gelder, Zutphen en Overijssel enz. over de krijgsverrigtingen van 1585’, Codex diplomaticus Neerlandicus , 2 e serie, 2 e deel, 2 e afdeling (1853) 3-66, 244. [uit archief Groningen]
‘Elisabeth koningin van Engeland, verzoekt Nieuwenaars bemiddeling tot slaking der gevangenen Prouninck, Trillo enz.’, Kronijk van het Historisch Genootschap 5 (1849) 29-33. [twee brieven uit 1588]
Pieter Bor, Oorsprongk, begin, ende vervolgh der Nederlandsche oorlogen (4 e druk; Amsterdam 1679-1684).