Pieter (Pierre) Roose

Antwerpen, 1586 – Brussel, 27 februari 1673

Hoofd-voorzitter van de Geheime Raad van 1632 tot 1654.

Pieter Roose werd in 1586 te Antwerpen geboren als de derde en jongste zoon van Jean sr. Roose en Marie Kinschot. Zijn vader, een zakenman afkomstig uit het graafschap Vlaanderen, vestigde zich in 1573 in de Scheldestad. Pieters moeder was een dochter van de ontvanger van het kroondomein in het kwartier Turnhout, Ambroise Kinschot. Pieter Roose was derhalve een telg uit een meer dan bemiddelde familie met goede contacten in ambtelijke kringen.

Hij studeerde rechten in Leuven, was een tijdlang actief als advocaat te Brussel, en werd vervolgens, in 1616, door de aartshertogen benoemd tot raadsheer-fiscaal in de Raad van Brabant. In de uitoefening van dit ambt liet hij zich kennen als een hardnekkig voorvechter van het vorstelijke belang, wat hem meermaals in aanvaring bracht met de Brabantse Staten en steden. Vorsten wisten dit slag van dienaren naar waarde te schatten: in 1622 volgde een promotie tot raadsheer, en snel ook raadsheer-fiscaal, in de Geheime Raad, het bestuurlijk-bureaucratische zenuwcentrum van de Zuidelijke Nederlanden.

Toen Filips IV, als gevolg van de crisis in de Zuidelijke Nederlanden veroorzaakt door opeenvolgende militaire nederlagen tegen de Republiek in 1629, zich genoodzaakt zag om de Brusselse Raad van State – traditioneel gezien als de meest prestigieuze van de drie Collaterale Raden – wat meer armslag toe te staan en uit te breiden met enkele Zuid-Nederlandse vooraanstaanden, viel zijn keuze opnieuw op Roose. Samen met de Mechelse aartsbisschop Jacob Boonen en de Gentse bisschop Antoon Triest, werd Roose in 1630 benoemd tot lid van de Raad van State. Alsof dat niet genoeg was, werd hij daarop voor enige tijd naar Madrid geroepen om er in de hoedanigheid van lid van de Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië naast de vorst, de komst naar de Nederlanden voor te bereiden van don Fernando, de kardinaal-infant, broer van Filips IV.

Roose bleef een kleine twee jaar in Madrid. In die tijd schreef hij tal van memoranda ten behoeve van de vorst en diens eerste minister, de graaf-hertog van Olivares. Zonder uitzondering pleitte hij daarin voor een versterking van de centralisering; vooral de macht van de gewestelijke Staten nam hij zwaar op de korrel. Een hoofdstuk van een van zijn tractaten uit die periode gaf hij niet voor niets de titel “de la forme de subordiner les estatz”.

Rooses monarchale standpunten klonken als muziek in de oren van zijn geestesgenoot Olivares. ‘s Konings machtige valido zag in de Antwerpenaar dan ook snel dé man aan wie hij het binnenlands bestuur van de Zuidelijke Nederlanden zou kunnen toevertrouwen, dé man die een aantal centraliserende hervormingen zou realiseren, zodanig dat Madrid via hem weer meer greep zou kunnen krijgen op het beleid en het dagelijks bestuur in het Zuiden.

Roose werd in 1632 daarom benoemd tot hoofd-voorzitter van de Geheime Raad én voorzitter van de Raad van State. In die hoedanigheid werd hij incontournable. Dat was ook Olivares’ bedoeling. Hij had een oneindig groot vertrouwen in de jurist, zelfs meer dan in de Spaanse gezagsdragers in Brussel.

Roose had dit Madrileense vertrouwen weten te verzilveren in een ongemeen sterke positie op het thuisfront. Sinds eind 1632 was hij inderdaad de machtigste Zuid-Nederlander, en hij wou dat ook geweten hebben. Hij kwam hierdoor snel in botsing met een aantal hoge edelen, die hij in de nasleep van de samenzwering van sommige leden van de hoge adel met Frankrijk en de Republiek (1632) evenwel vakkundig wist te neutraliseren. Vanaf 1633-1634 zou de adel op het centrale politieke vlak inderdaad nog maar weinig te betekenen hebben. Maar Roose kreeg het ook aan de stok met heel wat Spaanse militairen en adviseurs van de opeenvolgende landvoogden, die hij incompetentie en gemakzucht verweet. Finaal kwam de stugge en betweterige hoofd-voorzitter ook in aanvaring met de opeenvolgende landvoogden don Fernando (1634-1641), don Francisco de Melo (1641-1644), de markies van Castel Rodrigo (1644-1647), en aartshertog Leopold-Willem (1647-1656). Tot zijn eigen val in 1643, zou Olivares hem de hand boven het hoofd houden, tegen de uitdrukkelijke wensen van de kardinaal-infant – broer van Filips IV – in, maar nadien brokkelde Rooses machtspositie zienderogen af. Zijn politieke zienswijzen waren ondertussen ook achterhaald. Rooses voortdurend gevecht tegen de edelen kon in Madrid op steeds minder sympathie rekenen, en ook zijn aanhoudende oppositie tegen een eventuele toenadering tot de Republiek werd zelfs door de haviken in de Consejo de Estado niet meer gedeeld. In de jaren 1630 was de hoofd-voorzitter een uitermate nuttig instrument geweest om de confrontatiestrategie tegen het Noorden mogelijk te maken en om het koninklijk gezag te beschermen tegen adellijke aanspraken, maar vanaf 1640, toen het Spaanse imperium de veelheid van vijanden niet meer kon weerstaan en de Spaanse koning internationaal een erg belaagd man was geworden, wou Filips IV af van de oorlog tegen de opstandige gewesten. Bovendien had hij in de Zuidelijke Nederlanden de traditionele elite die de adel was, weer nodig in o.m. de oorlog die Spanje sinds 1635 uitvocht (en grotendeels op Zuid-Nederlands grondgebied) tegen Frankrijk. De hoofd-voorzitter kon echter geen afstand nemen van zijn aversie tegen de adel en het door calvinisten gedomineerde Noorden, en plaatste zichzelf daarmee buiten spel. Roose werd een man van het verleden; marginalisering zou zijn lot zijn.

Uiteindelijk zou aartshertog Leopold-Willem de koning kunnen overtuigen om Roose te ontslaan. Eind 1649 stuurde hij de hoofd-voorzitter naar Madrid, onder het voorwendsel dat Filips IV zijn persoonlijk advies nodig had. De hoofd-voorzitter zou bijna vier jaar lang, en zeer tegen zijn zin in, in de Spaanse hoofdstad (moeten) verblijven. Toen hij in het voorjaar van 1653 dan toch naar de Nederlanden kon terugkeren, in de vaste overtuiging er opnieuw zijn functies te gaan uitoefenen, wachtte hem een koude douche: terug in Brussel kreeg hij te horen dat de koning hem “op rust had gesteld”, wat in de feiten neerkwam op een ontslag. Rooses vele schriftelijke protesten – in 1654 stuurde hij zelfs een lijvige Apología naar Madrid – mochten niet baten. Zijn ontslag was onherroepelijk.

Nog bijna dan twintig jaar lang, tot zijn dood in 1673, zou Roose, weliswaar ongewild, van de rust kunnen genieten. Hij besteedde zijn tijd vooral aan het beheer van zijn domeinen – onder meer in het graafschap Namen bezat hij meerdere heerlijkheden – en aan lectuur. Omvangrijke geschriften van zijn hand van na 1654 zijn niet bekend, maar dat hij tot op zijn oude dag een fervent lezer was, bewijst de inhoud van zijn bibliotheek. De inventaris die na zijn dood van zijn boekenbezit werd opgesteld, vermeldt meer dan tweeduizend handschriften en drukwerken.

René Vermeir, Universiteit Gent

Literatuur

Biographie Nationale de Belgique 20 (1908-1910), k. 49-78 (J. Cuvelier)

ALEXANDRE (P.). Histoire du Conseil Privé dans les anciens Pays-Bas. Brussel, 1895.

DELPLANCHE (R.). Un légiste anversois au service de l’Espagne: Pierre Roose, chef-président du Conseil Privé des Pays-Bas, 1586-1673. Brussel, 1945.

DE VLEESCHOUWER (K.). De “Apología” en “Los servicios” van Pieter Roose, hoofd-voorzitter van de Geheime Raad (1632-1653). Kritische uitgave en commentaar. Gent (onuitgegeven licentiaatsverhandeling Universiteit Gent), 1999.

ELLIOTT (J.H.). Richelieu and Olivares. Cambridge, 1984.

ID. The Count-Duke of Olivares. The Statesman in an age of decline. New Haven-Londen, 1986.

VERMEIR (R.). De genese van een instructietekst. Pieter Roose en de onderrichtingen voor de kardinaal-infant. In: Handelingen van de Koninklijke Zuidnederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis, XLVII (1993), pp. 181-197.

ID. Le duc d’Arschot et les conséquences de la conspiration des nobles (1632-1640). In: SOLY (H.) en VERMEIR (R.). Beleid en bestuur in de Oude Nederlanden. Gent, 1993, pp. 477-489.

ID. Spanje en de Zuidelijke Nederlanden tijdens de landvoogdij van Isabella, Aytona en de kardinaal-infant, 1629-1641. Gent (onuitgegeven doctoraatsverhandeling Universiteit Gent), 1998.

ID. In staat van oorlog. Filips IV en de Zuidelijke Nederlanden, 1629-1648. Maastricht, 2001.