Het apocriefe bijbelboek van de Makkabeeën verhaalt de strijd van het volk van Israël tegen de Syriërs. Aanvoerders van Israël waren Judas Makkabeüs en diens vier broers. In de propaganda en geschiedschrijving die de Opstand in de Nederlanden onderschreef is het beeld van de Makkabeeën (of Makkabeërs) overgebracht op Willem van Oranje en diens vier broers. Maar ook in bredere zin werden de medestanders van de prins met het volk van Israël onder de Makkabeeën vergeleken. Een vergelijking met Judas Makkabeüs was niet aan Willem van Oranje voorbehouden. Een vorst kon met Judas Makkabeüs vergeleken worden alleen al om zijn geloof en dapperheid te prijzen. Zo werd de latere Karel V bij zijn intrede in Bergen (Mons) in Henegouwen, november 1515, vergast op een voorstelling van Judas Makkabeüs, kennelijk bedoeld als voorbeeldfunctie voor de vorst.
Bron
Jan Fruytiers trekt de vergelijking tussen de verdedigers van Leiden en de Makkabeeën. Zij weerstaan de aanlokkelijke, maar in hun ogen verraderlijke aanbiedingen van de belegeraars om de stad over te geven:
Doch dit alles niet teghenstaende hebben de burghers ten laetsten generaelick op Rapsakes woorden niet alleenlick een Romeynsche dan een Machabeesche antwoorde ghegeheven, weerdich der eewiger ghedachtenisse, segghende: Ghy fondeert alle uwe redenen op onsen honghernoot: ghy noemt ons hondeneters ende catteneters: ons en ontbreect noch gheen victualie: ghy hoort honden, coeyen ende peerden in onser stadt noch wel bassen, loeyen ende briesschen: Soo ons immers ten laetsten meer ontbreect, soo hebben wy noch yeghelijck eenen slincken arm die wy sullen opeten, altijt den rechten noch behoudende om u tyranne, met uwen bloetdorstighen hoop van onsen mueren te keeren. Ende soo verde ghy ons daer na immers te gheweldich mocht vallen, ende de heere ons door onse verdiende straffe in uwen handen wilt gheven (twelck wy nochtans zijn eewighe goetheyt toe betrouwen dat hy niet en sal gehingen) soo en willen wy daeromme van zijn Woordt niet wijcken, noch ophouden onse vaderlantsche vrijheyt te verdedighen. Want het is ons lijdtlicker met den Machabeen inden strijdt om te comen, dan iammer aen onse volck ende heylichdom te siene, namelick uwe bloetdorsticheyt over onse lichamen ende conscientien te lijden, ende de uutroedinge van Godes Woordt, ende wederoprechtinghe van uwen afgoden ende afgodes dienst aen te siene. Ende als ons dan immers den uutersten noot dwinghet, soo is onse meyninghe de stadt in soo veel hoecken in brandt te steken, dat sy u tyranne niet te nutte en sal worden: Ende verhoopen met den voors. Machabeen voor Gods Wet met onse rechterarmen soo lange te staen, ende met der herten soo langhe tot Godt te bidden, als synen godtlicken wille ons athem ende leven sal laten.
[Jan Fruytiers], Corte beschryuinghe vande strenghe belegheringhe ende wonderbaerlicke verlossinghe der stadt Leyden in Hollandt (Delft, 1574), pp. 19-20.
Geciteerd naar exemplaar UB Leiden, Thyspf 224 (Verg. voor een uitgave in hedendaags Nederlands: Johan Koppenol, Het Leids ontzet: 3 oktober 1574 door de ogen van tijdgenoten (Amsterdam: Athenaeum-Polak & Van Gennep, 2002) 92-118, citaat op 105-106.
Bij de negentiende-eeuwse protestantse historicus Guillaume Groen van Prinsterer komt de vergelijking niet voor, terwijl men die toch bij hem zou verwachten. Mogelijk heeft Groen echter geen parallellen met voorbeelden uit een apocrief Bijbelboek willen trekken?
Literatuur
Collection des voyages des souverains des Pays-Bas. – Bruxelles : Commission Royale d’Histoire, 1874-1882. – 4 dl. ; 28 cm. Collection de chroniques belges inédites.
T. II: Itinéraire de Charles-Quint de 1506 a 1531. Journal des voyages de Charles-Quint, de 1514 a 1551 / par Jean de Vandenesse ; publié par Gachard. – 1874. – xxxviii, 600 p. ; 27 cm, p. 543
Anton van der Lem,
27 april 2006